In deze zaak gaat het om een hoger beroep van mevrouw [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft de correcties die de Inspecteur heeft aangebracht met betrekking tot het levensonderhoud van de kinderen van belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij het belastbaar inkomen van belanghebbende voor beide jaren aanzienlijk verhoogde. Belanghebbende betwistte de correcties en stelde dat de Inspecteur niet beschikte over nieuwe feiten die de navorderingsaanslagen rechtvaardigden. Tijdens de zitting op 28 januari 2014 werd belanghebbende bijgestaan door haar echtgenoot en een schrijftolk, terwijl de Inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [C]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur de aanslagen terecht had gehandhaafd, maar belanghebbende was van mening dat de Inspecteur niet had aangetoond dat haar kinderen niet in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur geen ambtelijk verzuim had begaan en dat de correcties terecht waren aangebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.