ECLI:NL:GHARL:2014:1860
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning; gezag en hoofdverblijf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige, hierna aangeduid als [het kind]. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om het gezag over [het kind] en wijziging van haar hoofdverblijfplaats. De rechtbank had op 15 mei 2013 de verzoeken van de vader afgewezen, maar hem wel vervangende toestemming verleend om [het kind] te erkennen. De moeder, geïntimeerde in het principaal hoger beroep, heeft het verzoek van de vader bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de erkenning.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de onder curatele stelling van de moeder en de rol van Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) als voogd. Het hof heeft vastgesteld dat [het kind] sinds april 2013 in een pleeggezin verblijft en dat de vader omgang heeft met [het kind]. De vader heeft verzocht om het gezag over [het kind] te verkrijgen, maar het hof oordeelt dat dit in het belang van [het kind] niet is gewaarborgd. De vader heeft zich dwingend en manipulatief getoond richting de hulpverlening en heeft afspraken niet nagekomen.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, zowel wat betreft de vervangende toestemming tot erkenning als de afwijzing van de verzoeken van de vader inzake gezag en hoofdverblijf. Het hof benadrukt het belang van een goede hechting van [het kind] aan beide ouders en de noodzaak om de positie van de moeder te waarborgen. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van [het kind] en de zorgen over de opvoedingsvaardigheden van de vader.