ECLI:NL:GHARL:2014:1851

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
200.139.542-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen wegens ontbreken indicatiebesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarig kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen, die de stichting had gemachtigd het kind uit huis te plaatsen. De moeder was van mening dat de machtiging niet verlengd diende te worden, omdat er geen indicatiebesluit was overgelegd door de stichting, die verweerster in deze procedure was.

Het hof heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing van het kind betrekking heeft op zorg zoals bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, waarvoor een indicatiebesluit vereist is. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2014 is gebleken dat de stichting, ondanks herhaalde pogingen, niet in staat was een indicatiebesluit te verkrijgen. Het hof heeft geconcludeerd dat het ontbreken van dit indicatiebesluit een belangrijke reden was om het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof heeft verder opgemerkt dat de huidige situatie van het kind, dat slachtoffer is van bureaucratische onduidelijkheid, onverantwoord is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, waarbij het hof ook de omstandigheden van de moeder in overweging heeft genomen, waaronder haar onbetrouwbaarheid en het ontbreken van een stabiele woonomgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.542/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/356965/JL RK 13-912)
beschikking van de familiekamer van 6 maart 2014
inzake
[de moeder],
wonende op een onbekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.J. van Rhijn, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de stichting,
verweerster in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 28 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 december 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] af te wijzen.
2.2
De stichting heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2014 plaatsgevonden, tegelijk met de behandeling van de zaak bekend onder nummer 200.139.541/01. Verschenen zijn mr. Van Rhijn en namens de stichting de heer Schuurman en mevrouw Faber.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de moeder niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de stichting - met instemming van het hof - stukken overgelegd in verband met de problematiek ten aanzien van het verkrijgen van een indicatiebesluit.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] in de gemeente [X] geboren [het kind] (hierna: [het kind]). De moeder is met het gezag over [het kind] belast.
3.2
[het kind] staat sinds [geboortedatum] onder toezicht van de stichting.
3.3
Bij beschikking van 9 oktober 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de stichting gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een crisisvoorziening, met ingang van 9 oktober 2013 tot 6 november 2013. Het meer of anders verzochte is aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 22 oktober 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, de stichting een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] in een crisispleeggezin, met ingang van 6 november 2013 tot 9 januari 2014.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 15 november 2013, heeft de stichting verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] gedurende dag en nacht te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, de machtiging van de stichting om [het kind] uit huis te plaatsen in Zorg- en Therapie Centrum [Y], verlengd met ingang van 28 november 2013, voor de duur van de ondertoezichtstelling, onder de voorwaarde dat de stichting, voor zover zij dit niet reeds heeft gedaan, het indicatiebesluit na ontvangst van deze beschikking binnen één maand aan de griffie van de rechtbank instuurt.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Bij een verzoek tot verlening of verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing is een indicatiebesluit vereist wanneer de uithuisplaatsing betrekking heeft op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
4.2
Vast staat dat de uithuisplaatsing van [het kind] betrekking heeft op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg. Er is echter geen indicatiebesluit overgelegd. Ter zitting heeft de stichting verklaard dat zij er, ondanks diverse inspanningen, niet in slaagt een indicatiebesluit te verkrijgen.
4.3
Nu het vereiste indicatiebesluit ontbreekt en dit evenmin alsnog op zeer korte termijn kan worden overgelegd, is het hof van oordeel dat het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] dient te worden afgewezen.
4.4
Het hof wenst nog het volgende op te merken. De stichting heeft ter zitting verklaard dat Bureau Jeugdzorg Flevoland de aanvraag tot afgifte van een indicatiebesluit heeft afgewezen, omdat in de beschikking van de rechtbank van 4 april 2013, waarbij de termijn van de ondertoezichtstelling van [het kind] met ingang van 10 april 2013 is verlengd voor de duur van een jaar, niet is aangegeven dat Bureau Jeugdzorg Flevoland is belast met de uitvoering van de maatregel. Dit ondanks dat de stichting in de beschikking als gezinsvoogdijinstelling is genoemd. Volgens de stichting acht geen enkele vestiging van Bureau Jeugdzorg zich bevoegd het benodigde indicatiebesluit af te geven, aangezien in de beschikking niet is aangegeven dat Bureau Jeugdzorg, en welke vestiging van Bureau Jeugdzorg, is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De stichting heeft tevens verklaard dat zij de rechtbank nog heeft verzocht de beschikking van 4 april 2013 te herstellen door in de beschikking op te nemen dat Bureau Jeugdzorg Flevoland is belast met de uitvoering van de maatregel, maar dat dit verzoek is afgewezen.
Het hof deelt de visie van de stichting dat het door de handelwijze van Bureau Jeugdzorg voor de stichting onmogelijk is een indicatiebesluit over te leggen, hetgeen volstrekt niet in het belang is van [het kind]. Met de stichting is het hof van oordeel dat [het kind], een zeer jong kind, thans het slachtoffer is van een bureaucratische onduidelijkheid van de zijde van Bureau Jeugdzorg. Het hof acht de huidige situatie evenals de stichting onverantwoord.
4.5
In verband met het voorgaande overweegt het hof ten overvloede als volgt. Indien het hof over een (geldig) indicatiebesluit had beschikt, had het hof geoordeeld dat verlenging van de uithuisplaatsing van [het kind] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de moeder [het kind] thans een veilig en stabiel opvoedingsklimaat kan bieden. Vast staat dat [het kind] ten tijde van de uithuisplaatsing opgroeide in een leefomgeving waarin meerdere keren huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tussen de ouders, waarvan [het kind] getuige is geweest. Hoewel uit de stukken blijkt dat de moeder heeft verklaard dat haar relatie met de vader van [het kind] is beëindigd, acht het hof dat niet aannemelijk, nu de stichting ter zitting heeft aangegeven dat de moeder - zonder overleg met de stichting - met de vader op een bezoekmoment is verschenen. Tevens is ter zitting naar voren gekomen dat de moeder - nog steeds - niet over een vaste woon- en verblijfplaats beschikt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de stichting van de moeder heeft vernomen dat zij thans bij haar schoonzus verblijft, die een traject voor begeleid wonen c.q. kamertraining volgt. Daarnaast is de moeder naar het oordeel van het hof volstrekt onbetrouwbaar gebleken door niet ter zitting te verschijnen en onbereikbaar te zijn voor haar advocaat, terwijl zij tot voor kort steeds bij haar advocaat heeft aangegeven dat het voor haar van groot belang is bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
4.6
Dat de voorliggende machtiging overigens niet bruikbaar zou zijn omdat deze slechts een plaatsing in Zorg- en Therapiecentrum [Y] toelaat, waarvan inmiddels geen sprake meer is, zou dit inhoudelijk oordeel niet anders hebben doen luiden.
4.7
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna vermeld.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 28 november 2013;
en opnieuw beslissende:
wijst af het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind].
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Feunekes, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. H. van Lokven-van der Meer, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 maart 2014 in het bijzijn van de griffier.