Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
bodemzaak I)
1.[dochter M],
2. [dochter S],
bodemzaak II) en 200.106.381 (
incident)
1.[dochter M],
2. [dochter S],
1.Het geding in eerste aanleg in bodemzaak II
2.Het (verdere) verloop van het geding in hoger beroep in alle zaken
bodemzaak Igelijktijdig met
het incident,een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 4 juli 2012 plaatsgevonden. De comparitie is voortgezet op 17 september 2012, met voeging van
bodemzaak IIwaarvoor bij tussenarrest van dit hof van 11 september 2012 eveneens een comparitie was gelast. Tijdens deze laatste comparitie hebben partijen, in overleg met het hof, gekozen voor het doorlopen van een mediationtraject en voorts hebben partijen enige procedurele afspraken gemaakt indien de mediation niet tot overeenstemming zou leiden; het hof verwijst kortheidshalve naar het proces-verbaal van die zitting.
bodemzaak Iblijkt uit:
in het incident en in bodemzaak IIblijkt uit:
in het incidentin hoger beroep d.d. 27 april 2012;
in bodemzaak IIin hoger beroep d.d. 24 augustus 2012;
3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep in alle zaken
.
deelgeschilproceduregestart, dat uitgemond is in de
beschikking van 9 februari 2011van de rechtbank Utrecht. De rechtbank heeft in het dictum geoordeeld dat St. Antonius:
bodemzaak I). Kort gezegd heeft St. Antonius een verklaring voor recht gevorderd dat het PGB van € 78.000,- per jaar toereikend is voor de verzorging van [moeder], althans dat St. Antonius niet gehouden is de kosten van 24 uur per dag particuliere thuiszorg te betalen (en niet op basis van de offerte van Zuster Zuwe Zorg), althans (meer subsidiair) dat wel rekening moet worden gehouden met het feit dat de kosten van dagopvang slechts € 153,27 per jaar bedragen en dat hierover geen wettelijke rente is verschuldigd, dat St. Antonius niet gehouden is de kosten van verbouwing van de [adres dochter M] te [woonplaats] te vergoeden en dat een smartengeld van € 50.000,- passend is.
vonnis van 29 februari 2012, samengevat weergegeven, de meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht toegewezen en eveneens voor recht verklaard dat bij de betalings- en renteverplichtingen van St. Antonius rekening moet worden gehouden met de reeds betaalde voorschotten, St. Antonius in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
bodemzaak II). In de inleidende dagvaarding van 13 december 2011 hebben [de familie] beoogd volledige schadevergoeding te vorderen; tevens hebben [de familie] onder meer een voorschot gevraagd (ex art. 223 Rv) op de verbouwingskosten. Door de verzekeraar van St. Antonius, MediRisk, was al een voorschotbetaling gedaan van € 515.000,-.
bij wijze van voorlopige voorzieninggevorderd:
bij vonnis in het incident van 11 april 2012de provisionele vorderingen van [de familie] afgewezen.
hoofdzaakheeft de rechtbank eerst bij
vonnis van 20 juni 2012een comparitie van partijen gelast, die echter geen doorgang heeft gevonden in verband met het hoger beroep in bodemzaak I. Bij vonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep toegestaan van het op 20 juni 2012 gewezen vonnis.
bodemzaak Iis door St. Antonius hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 februari 2012 (volgend op de deelprocedure). Met
grief 1komt St. Antonius op tegen het oordeel van de rechtbank dat St. Antonius gehouden is een bedrag te voldoen van € 336.000,- voor verzorgingskosten over de periode juli 2006-juli 2010 (zie hiervóór onder 3.8 sub 3).
Grief 2richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat St. Antonius gehouden is (veroordeeld wordt) tot het vergoeden van de (nader vast te stellen) kosten van verbouwing van de woning aan de [adres dochter M] te [woonplaats] (zie hiervóór onder 3.8 sub 2). Met
grief 3komt St. Antonius op tegen de toegekende smartengeldvergoeding van € 100.000,- (zie hiervóór onder 3.8 sub 4). Met
grief 4betoogt St. Antonius dat de vorderingen van [dochter M] en [dochter S] pro se afgewezen hadden moeten worden.
Grief 5ten slotte ziet op de proceskostenveroordeling van St. Antonius.
bodemzaak IIhebben [de familie] hoger beroep ingesteld, zowel tegen de afwijzing van de provisionele vordering in het vonnis in het incident van 11 april 2012 als tegen het tussenvonnis van 20 juni 2012, waarin de rechtbank een comparitie van partijen heeft gelast. [de familie] zijn met
zes grieventegen het vonnis
in het incidentopgekomen, die er samengevat op neerkomen dat de rechtbank ten onrechte de provisionele vordering heeft afgewezen. Tegen het
tussenvonnis van 20 juni 2012hebben [de familie] (bij wege van prorogatie, zo verstaat het hof hun vordering) één grief aangevoerd, die erop neerkomt dat [de familie] persisteren bij hetgeen zij in eerste aanleg gevorderd hebben; zij verwijten dat de rechtbank niet aanstonds hun vorderingen heeft toegewezen en in plaats daarvan een comparitie van partijen heeft bepaald. Samenvattend komen hun vorderingen in hoger beroep op het volgende neer:
de aankoopvan de woning niet valt onder het bereik van de in artikel 6:107 BW bedoelde schade. Bij de keuze van de gelaedeerde (en betrokkenen) over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg (hier: zorg in de eigen omgeving) mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de vraag of sprake is van een reële optie, ook wat betreft de vraag of de kosten ervan in redelijkheid voor rekening van de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht. Van een aansprakelijke partij kan wel worden verwacht dat deze de redelijke kosten van de verbouwing draagt, indien het slachtoffer daardoor in staat is zelfstandig of in familieverband te kunnen blijven wonen. Dit leidt ertoe dat de kosten van de verbouwing [adres dochter M] voor vergoeding in aanmerking komen, aldus de rechtbank in het deelgeschil. Omdat uit de door [de familie] overgelegde bescheiden niet eenduidig is vast te stellen welke kosten betrekking hebben op de zorg voor [moeder], heeft de rechtbank volstaan met een “open dictum” onder 5.2 waarin St. Antonius veroordeeld is tot betaling van “de tussen partijen nader vast te stellen kosten van verbouwing” van de [adres dochter M]. In het daarop volgende bodemgeschil, dat gestart is door St. Antonius (bodemzaak I), heeft de rechtbank bij vonnis van 29 februari 2012 onder rechtsoverweging 4.16 de beslissing van de rechtbank in het deelgeschil in stand gelaten. Toen was wel inmiddels sprake van (voorgenomen) sloop van de woning.