ECLI:NL:GHARL:2014:1792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.104.853-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens seksuele intimidatie door chauffeur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werknemer, hierna aangeduid als [appellant]. De werknemer was ontslagen wegens seksuele intimidatie van een passagier uit een kwetsbare en afhankelijke doelgroep. Het hof heeft het tussenarrest van 14 mei 2013 overgenomen en het verdere verloop van het geding in hoger beroep besproken. Op 29 augustus 2013 heeft een getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] plaatsgevonden, gevolgd door getuigenverhoren aan de zijde van [geïntimeerde] op 25 november 2013. De getuigenverklaringen zijn door het hof beoordeeld, waarbij de verklaring van de passagier, aangeduid als [C], als voldoende gedetailleerd werd beschouwd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen aan de zijde van [appellant] niet voldoende waren om het bewijs van de ongewenste handtastelijkheid te ontzenuwen. Het hof concludeerde dat de gedragingen van [appellant] voldoende grond vormden voor het ontslag op staande voet. De eerdere vonnissen van de kantonrechter werden bekrachtigd, en [appellant] werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.104.853/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 353191\ CV EXPL 11-3152)
arrest van de eerste kamer van 4 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.A. de Boer, kantoorhoudend te Sneek,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.H. van der Zee, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 mei 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 29 augustus 2013 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellant] plaatsgevonden, waarna op 25 november 2013 getuigen aan de zijde van [geïntimeerde] zijn gehoord. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft [appellant] een memorie na enquête genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordmemorie heeft gereageerd.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
[appellant] mocht tegenbewijs leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat ten grondslag is gelegd aan het hem verleende ontslag op staande voet. [appellant] heeft als getuigen opgeroepen zijn vader, zijn vriend [A] en zijn buurman [B] en [C] vriend [D], terwijl met instemming van [geïntimeerde] ook [appellant] zelf en [C] als getuigen aan de zijde van [appellant] zijn gehoord.
[geïntimeerde] heeft van haar kant haar directeur [geïntimeerde], relatiebeheerder [1] en voormalig planner [2] als getuigen laten horen.
2.2
Naar het oordeel van het hof heeft [C] een voldoende gedetailleerde verklaring afgelegd waaruit blijkt dat [appellant] haar ongewenst bij beide wangen pakte en een zoen op haar mond gaf, die -doordat zij haar hoofd afdraaide- op haar mondhoek terecht kwam. Deze verklaring spoort met de verklaring die zij ruim twee en een half jaar eerder heeft laten optekenen door [1] (geciteerd in het tussenarrest onder overweging 3.3). Getuige [D] heeft verklaard dat hij op de middag van het gebeurde door [C] is gebeld, dat zij overstuur was en hem het hiervoor bedoelde verhaal deed, waarna hij haar adviseerde dit door te geven aan de taxicentrale. Ook was [D] volgens zijn verklaring aanwezig bij het gesprek waarin [C] haar verhaal aan [1] deed.
Deze twee verklaringen leveren naar het oordeel van het hof bepaald geen tegenbewijs voor [appellant] op. De verklaringen van zijn vader, vriend en buurman, die geen van allen aanwezig waren tijdens de bewuste rit en die [C] niet lijken te kennen, doen het hof niet twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [C]. De getuigenis van [appellant] zelf doet dat evenmin.
2.3
[appellant] opmerking "[C] wilde blijkbaar om haar moverende redenen iets melden" in zijn memorie na enquête kan het hof niet plaatsen. Ook ziet het hof niet in dat "het spiegelverhaal" aantoonbaar onjuist is gebleken, zoals [appellant] in diezelfde memorie laat noteren. [appellant] heeft niets concreets aangevoerd waaruit moet volgen dat [C] een verzonnen verhaal heeft verteld.
Gevolg van het voorgaande is, dat [appellant] er niet in is geslaagd het voorshands aangenomen bewijs van de ongewenste handtastelijkheid ten opzichte van [C] te ontzenuwen.
2.4
In het tussenarrest heeft het hof reeds, onder 5.3 en 5.5, overwogen dat als de gedraging komt vast te staan, die gedraging in het concrete geval ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Het hof heeft geen reden om op dit oordeel terug te komen, ook niet wanneer juist zou zijn dat [geïntimeerde] aan [C] heeft gevraagd om aangifte te doen bij de politie, en zelfs niet wanneer [geïntimeerde], om [C] te overtuigen, daarbij zou hebben gemeld dat er eerdere soortgelijke incidenten waren geweest, zoals getuige [D] verklaart, terwijl daarvan in deze procedure niet is gebleken. Ook doet aan dat oordeel niet af dat er volgens een oud-medewerker van [geïntimeerde] een vete zou zijn geweest tussen [appellant] en de toenmalige planner [2].
2.5
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de vonnissen van 11 november 2011 en 9 maart 2012, waarvan beroep, moeten worden bekrachtigd.
[appellant] wordt, als de in het ongelijk te stellen partij, veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De verschotten aan de zijde van [geïntimeerde] bedragen € 666,-. Het salaris van de advocaat volgens liquidatietarief wordt berekend op 3 punten, tarief II.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter te Leeuwarden van 11 november 2011 en 9 maart 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 666,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. Rowel-van der Linde, mr. M.E.L. Fikkers en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 maart 2014.