Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante] B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
voorgewende of valse reden (artikel 7:681 lid 1 en lid 2 aanhef en onder a BW)?
“
Gelet op het bovenstaande stel ik vast dat er voldoende bedrijfseconomische grond is om tot bezuinigende maatregelen over te gaan. Ik ben van oordeel dat de beslissing om te besparen op de loonkosten en derhalve de functie van werkneemster te laten vervallen niet op onredelijke gronden tot stand is gekomen. Verder is mij van herplaatsingsmogelijkheden niet gebleken. Gelet hierop en na afweging van de belangen van werkneemster en werkgever, kom ik tot de conclusie dat ik werkgever mijn toestemming om de onderhavige arbeidsverhouding op te zeggen, redelijkerwijs kan verlenen.”2.3 Tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep zijn de omzetcijfers en de resultaten, zoals vermeld in de prognoserapportage 2009 en 2010, die [appellante] in de UWV procedure heeft overgelegd, besproken en met name de afwijking (in positieve zin) tussen deze cijfers en de cijfers zoals deze blijken uit de definitieve jaarstukken 2009 en 2010 (zie rechtsoverweging 4.8 van het tussenarrest). Het hof zet deze cijfers hierna op een rij:
prognose 2009:omzet:
1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009: € 1.897.964,-
1 september 2009 tot en met 31 december 2009: € 910.000,-,
totaal over het gehele jaar: € 2.807.964,-;
1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009: € 107.703,- (negatief);
1 september 2009 tot en met 31 december 2009: € 265.000,- (negatief);
totaal over het gehele jaar: € 372.703,- (negatief);
werkelijkheid 2009 op grond van de jaarstukken:resultaat na belastingen: € 309.602,- (positief);
resultaat na belastingenover het gehele jaar: € 7.141,- (positief).
heeft tijdens deze comparitie van partijen voorts verwezen naar bladzijde 3 en 4 van productie 11 bij haar dagvaarding in hoger beroep (de prognoserapportage 2011 en 2012), waarin
- voor zover hier van belang - het volgende is vermeld:
€ 125,-. [appellante] had voor [geïntimeerde] een pensioenregeling getroffen. Voorts had [appellante] aan [geïntimeerde] een auto ter beschikking gesteld.
Het salaris van [geïntimeerde] bij haar indiensttreding op 7 juni 2010 bij [naam bedrijf 2] bedroeg
€ 4.500,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Dit salaris is met ingang van 1 juli 2010 verhoogd tot een bedrag van € 5.500,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, alsmede een netto onkostenvergoeding van € 125,- per maand. Ook bij [naam bedrijf 2] had [geïntimeerde] een auto van de zaak. [geïntimeerde] ontving bij [naam bedrijf 2] geen bijdrage in de ziektekostenverzekering. [naam bedrijf 2] had voor [geïntimeerde] geen pensioenregeling getroffen, omdat, zoals [geïntimeerde] tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep heeft verklaard, [naam bedrijf 2] dit te duur vond.
[leeftijd 1]-jarige leeftijd in dienst trad bij [appellante] en voorts dat [geïntimeerde] slechts korte tijd werkloos is geweest. Ook op deze grond is het ontslag niet kennelijk onredelijk.
3.Slotsom
€ 600,- per punt) en op nihil voor verschotten.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak zullen worden vastgesteld op € 1.815,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat (2 punten tarief II in hoger beroep).
De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak zullen worden vastgesteld op € 670,50 voor salaris advocaat (1½ punt
x helft van het tarief van het principaal hoger beroep).
4.De beslissing
verklaart dit arrest, voor zover het de in dit beroep vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;