ECLI:NL:GHARL:2014:1758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
ks 21-003574-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Oost-Nederland in hoger beroep met betrekking tot poging tot doodslag door politieman

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 maart 2014 het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 28 februari 2013 bevestigd. De verdachte, een politieman, was in eerste aanleg veroordeeld voor (tweemaal) poging tot doodslag. Het hof heeft het beroep op noodweerexces verworpen en het verzoek om een reconstructie van het schietincident afgewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Het hoger beroep werd ingesteld door zowel de verdachte als de officier van justitie. Tijdens de zittingen op 30 augustus 2013 en 21 februari 2014 is het onderzoek naar de zaak uitgevoerd. De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en een werkstraf van 240 uren, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en de verweren van de verdachte had verworpen.

Het hof overwoog dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces niet aannemelijk was dat de verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding. Het hof achtte zich voldoende in staat om op basis van de beschikbare stukken en verklaringen tot een oordeel te komen, en wees het verzoek om een reconstructie af. De beslissing van het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, met aanvulling van gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003574-13
Uitspraak d.d.: 7 maart 2014
TEGENSPRAAK
(Promis)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 28 februari 2013 met parketnummer 07-663112-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1973],
domicilie kiezende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 augustus 2013 en 21 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. De vordering strekt voorts tot niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde1] en [benadeelde2]. De advocaat-generaal heeft zijn vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.J.P. van Barneveld, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Oost-Nederland heeft bij vonnis van 28 februari 2013 het verdachte onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen verklaard en hem ter zake van die feiten veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Daarnaast zijn de benadeelde partijen [benadeelde1] en [benadeelde2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
De rechtbank heeft in het vonnis de door en namens verdachte naar voren gebrachte verweren, strekkende tot vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging op grond van (putatief) noodweer, gemotiveerd verworpen.
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof het vonnis waarvan beroep, onder aanvulling van de navolgende overwegingen, bevestigen.
Noodweerexces
In hoger beroep is namens verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, op grond waarvan het hof verdachte dient te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat verdachte zijn vuurwapen heeft gebruikt onder invloed van een hevige gemoedstoestand, door de onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding veroorzaakt.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient verdachte te hebben gehandeld in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een aanranding, maar is hij daarbij, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de (onmiddellijk dreigende) aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, verder gegaan dan geboden is.
Het hof overweegt, onder verwijzing naar hetgeen in het hiervoor vermelde vonnis van de rechtbank is overwogen met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte, dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte geconfronteerd werd met een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding door [benadeelde1] en [benadeelde2], noch dat hij hieromtrent op verontschuldigbare wijze heeft gedwaald. Het beroep hierop wordt reeds hierom verworpen.
Beslissing inzake het voorwaardelijke verzoek om een reconstructie van het schietincident te laten plaatsvinden.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman zijn eerder ook bij de rechtbank gedane verzoek herhaald om - indien bij het hof twijfel mocht bestaan over de verklaring van verdachte omtrent de door hem geschetste toedracht van de feiten dan wel de juistheid van zijn beslissingen en handelen - een reconstructie van het schietincident te laten plaatsvinden. Het proces-verbaal en de virtuele reconstructie zijn in de ogen van de raadsman onvoldoende voor de beoordeling van de situatie.
Evenals de rechtbank, acht het hof zich voldoende in staat om op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de ter terechtzitting(-en) afgelegde verklaringen een adequaat beeld van de situatie te vormen en tot een oordeel te komen. Het hof acht de noodzaak derhalve niet aanwezig en wijst het verzoek af.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 7 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.