ECLI:NL:GHARL:2014:1746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
13/01033 en 13/01034
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en verzuimboete voor software-ondernemer met betrekking tot paardentrailer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een software-ondernemer, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2008 en 2009 ongegrond verklaard. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.400 voor 2008 en € 56.444 voor 2009 opgegeven, maar de inspecteur had deze aanslagen gecorrigeerd op basis van een boekenonderzoek. Belanghebbende stelde dat de door hem aangeschafte paardentrailer zakelijk was en dat de afschrijvingskosten en verzekeringskosten als ondernemingskosten ten laste van zijn inkomen konden worden gebracht. Het hof oordeelde echter dat belanghebbende niet had aangetoond dat de paardentrailer voor zakelijke doeleinden was aangeschaft, aangezien deze voornamelijk werd gebruikt voor privédoeleinden, zoals dressuursport. Ook de verzekeringskosten konden niet als zakelijk worden aangemerkt, omdat belanghebbende geen bewijs had geleverd van deze kosten. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De verzuimboete en heffingsrente bleven eveneens in stand, omdat belanghebbende geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen deze beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/01033 en 13/01034
uitspraakdatum:
4 maart 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 augustus 2013, nummers AWB 13/404 en 13/405, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.400. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.369.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.444. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.473. Bij beschikking is een verzuimboete van € 226 opgelegd.
1.3
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 22 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014 te Arnhem. Belanghebbende is, hoewel daarvoor uitgenodigd bij per aangetekende post verzonden brief van 16 januari 2014 gericht aan het van hem bekende adres [a-straat] 4, [Z], zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Partijen hebben op 11 februari 2014 mondeling ingestemd met het per telefoon door de griffier van het Hof gedane verzoek om de zaak om 11.00 uur te behandelen in plaats van het in de uitnodiging voor de mondelinge behandeling vermelde tijdstip van 10.00 uur. Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende en zijn echtgenote waren beiden vennoot van V.O.F. [B] (hierna: de vof). De activiteiten van de vof bestonden uit het ontwikkelen van software en alle daarbij komende werkzaamheden, automatisering en dienstverlening. De activiteiten van de vof zijn in 2010 gestaakt.
2.2
Belanghebbende heeft op 5 januari 2010 de aangifte IB/PVV 2008 ingediend en op 2 mei 2011 de aangifte IB/PVV 2009. In beide aangiften IB/PVV heeft belanghebbende 50% van de winst van de vof als winst uit onderneming aangegeven.
2.3
De Inspecteur heeft op 15 maart 2011 bij de vof een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 van belanghebbende. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur in het rapport van het boekenonderzoek aangekondigd dat de winsten van de vof over de jaren 2008, 2009 en 2010 zullen worden gecorrigeerd. Voorts heeft de Inspecteur het aandeel van belanghebbende in de winst van de vof gesteld op 85% in plaats van 50%.
2.4
Naar aanleiding van het in 2.3 vermelde boekenonderzoek is bij het opleggen van de onderhavige aanslagen IB/PVV afgeweken van de ingediende aangiften IB/PVV. Daarbij zijn – voor zover hier van belang – de volgende correcties aangebracht:
2008
Afschrijving paardentrailer (85% van € 1.271 =) € 1.080
Verzekeringskosten (85% van € 1.912 =) € 1.625
2009
Afschrijving paardentrailer (85% van € 1.597 =) € 1.357
2.5
Met dagtekening 4 december 2012 heeft de Inspecteur uitspraken op bezwaar gedaan en daarbij de bezwaren ongegrond verklaard.
2.6
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de paardentrailer is gebruikt met het oog op de zakelijke belangen van de vof en dat belanghebbende niet het bewijs heeft geleverd dat verzekeringskosten zijn gemaakt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de afschrijving van de paardentrailer en de verzekeringskosten als ondernemingskosten ten laste van het inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag op beide punten bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.695 en vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.087.
3.3
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Algemeen
4.1
Uitgangspunt bij de beoordeling of als kosten van de onderneming opgevoerde posten als zodanig kunnen worden aanvaard, dient te zijn of de desbetreffende uitgaven op zakelijke gronden zijn gedaan, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Als leidraad dient hierbij te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien (HR 18 maart 1998, nr. 33178, ECLI:NL:HR:1998:AA2488). De bewijslast dienaangaande rust op belanghebbende.
Paardentrailer
4.2
Belanghebbende stelt dat de paardentrailer om zakelijke motieven is gekocht omdat deze aan beide zijden was voorzien van een logo van de vof, waarmee reclame voor de vof werd gemaakt bij (i) de woning van belanghebbende, (ii) ongeveer twintig concoursen per jaar en (iii) ongeveer veertig instructielessen per jaar (op een manege).
4.3
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de paardentrailer is gekocht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming van de vof. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de aankoop van de paardentrailer niet in lijn ligt met de activiteiten van de onderneming, de paardentrailer uitsluitend werd gebruikt voor de dressuursport, die niet als een activiteit van de onderneming is aan te merken, en de paardentrailer werd gebruikt door de stiefdochter van belanghebbende. De afschrijvingskosten kunnen derhalve niet als ondernemingskosten ten laste van het inkomen uit werk en woning worden gebracht.
Verzekeringskosten
4.4
Belanghebbende betoogt dat de verzekeringskosten jaarlijks terugkomende kosten zijn en een en dezelfde polis betreffen waardoor het onmogelijk is dat de premie wel in 2007 (€ 1.310,52) en 2009 (€ 1.230,94) is betaald, maar niet in 2008.
4.5
Het Hof is van oordeel dat, gelet op het ontbreken van onderliggende bescheiden of andere bewijsstukken, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat verzekeringskosten zijn gemaakt, nog daargelaten de vraag of deze kosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De verzekeringskosten kunnen derhalve niet als ondernemingskosten ten laste van het inkomen uit werk en woning worden gebracht.
Verzuimboete
4.6
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de verzuimboete (artikel 26b, lid 2, in samenhang met artikel 24a, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). De Inspecteur heeft bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd wegens het niet doen van de aangifte IB/PVV 2009. Belanghebbende heeft voor het Hof geen gronden tegen de verzuimboete aangevoerd.
Heffingsrenten
4.7
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrenten. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten aangevoerd. Nu de aanslagen in stand blijven, is voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrenten geen plaats.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op
4 maart 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 maart 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.