In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 juni 2012, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict tussen haar echtgenoot en een slachtoffer. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een significante bijdrage van de verdachte aan het geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar aanwezig was tijdens het geweld, maar dat haar handelingen gericht waren op het stoppen van de vechtpartij. De verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van het slachtoffer, ondersteunden niet de beschuldiging dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gepleegd. Het hof concludeerde dat de intentie van de verdachte was om het geweld te beëindigen en dat er geen bewijs was dat zij een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de verdachte tegen onterecht strafrechtelijk handelen.