ECLI:NL:GHARL:2014:1724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
21-000117-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging na onvoldoende bewijs van significante bijdrage aan geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 juni 2012, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict tussen haar echtgenoot en een slachtoffer. De officier van justitie had een taakstraf geëist, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een significante bijdrage van de verdachte aan het geweld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar aanwezig was tijdens het geweld, maar dat haar handelingen gericht waren op het stoppen van de vechtpartij. De verklaringen van de betrokkenen, waaronder die van het slachtoffer, ondersteunden niet de beschuldiging dat de verdachte daadwerkelijk geweld had gepleegd. Het hof concludeerde dat de intentie van de verdachte was om het geweld te beëindigen en dat er geen bewijs was dat zij een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de verdachte tegen onterecht strafrechtelijk handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000117-13
Uitspraak d.d.: 4 maart 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 21 december 2012 met parketnummer 08-721074-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wegens het plegen van openlijk geweld wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 23 juni 2012 in de gemeente [plaats], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres] en/of de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer], welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig
- indringen op en/of aanvallen van die [slachtoffer] en/of
- duwen tegen die [slachtoffer] en/of trekken aan die [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of vastgrijpen van die [slachtoffer] en/of
- slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- schoppen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Voor een bewezenverklaring van het plegen van openlijk geweld is niet vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een
voldoende significante of wezenlijke bijdragelevert aan het toegepaste geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van fysiek gewelddadige aard hoeft te zijn. Er moet sprake zijn van gedragingen die het geweld hebben bevorderd.
Het hof maakt in deze zaak onderscheid tussen twee conflictsituaties: het conflict tussen [echtgenoot verdachte] en [slachtoffer] op de hoek van de [adres] met de [adres] en het conflict tussen [zoon verdachte] en [slachtoffer] op de [adres], waarbij later ook [broer slachtoffer] en [echtgenoot verdachte] betrokken zijn geraakt.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat alleen [slachtoffer] heeft verklaard over door verdachte jegens hem gepleegde geweldshandelingen zoals slaan en schoppen. De verklaring van [slachtoffer] hieromtrent wordt niet ondersteund door enig ander in het dossier aanwezig bewijsmiddel. Het hof is derhalve, evenals de rechtbank, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte aan de [adres] of aan de [adres] heeft geslagen, gestompt dan wel heeft geschopt tegen het gezicht, tegen het hoofd of tegen het lichaam van [slachtoffer].
Uit het dossier volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte tevergeefs heeft getracht om haar man [echtgenoot verdachte] en [slachtoffer], tijdens het handgemeen tussen die twee in de eerste conflictsituatie, uit elkaar te houden. Kort daarna toen [slachtoffer] op weg was naar de woning van zijn ouders aan de [adres] en verdachte’s zoon [zoon verdachte] ter hoogte van het postkantoor aan de [adres] de confrontatie zocht met [slachtoffer], de tweede conflictsituatie, heeft verdachte getracht [zoon verdachte] tegen te houden door haar armen te spreiden en hem toe te roepen “niet doen, niet doen”. Zij kon [zoon verdachte] evenwel niet stoppen, waarna hij met [slachtoffer] in gevecht raakte. Zij heeft verklaard dat zij [slachtoffer] vervolgens met twee handen bij de schouders heeft vastgepakt om aldus het gevecht tussen haar zoon en [slachtoffer] te stoppen. [echtgenoot verdachte] heeft verklaard gezien te hebben dat verdachte, behalve [slachtoffer], ook hun zoon [zoon verdachte] heeft vastgehouden met de kennelijke bedoeling om de vechtpartij tussen beiden te stoppen. Dat lukte haar volgens de verklaring [echtgenoot verdachte] echter niet.
Het hof acht het, evenals de rechtbank, aannemelijk dat verdachte telkens geprobeerd heeft de ruzie te sussen c.q. het geweld te stoppen. De verklaring van verdachte vindt gedeeltelijk steun in de verklaring van [slachtoffer], die heeft verklaard dat hij de door verdachte geuite woorden, te weten “niet doen, niet doen”, heeft gehoord. Ook heeft hij gezien dat zij met gespreide armen probeerde haar zoon [zoon verdachte] tegen te houden, kennelijk om te voorkomen dat hij de confrontatie met [slachtoffer] zou aangaan. Het hof is op basis hiervan van oordeel dat de intentie van verdachte gericht was op het doen stoppen van het geweld. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat de intentie van verdachte, op het moment dat zij [slachtoffer] bij de schouders heeft vastgepakt, een wezenlijk andere is geweest dan toen zij enkele ogenblikken voordien probeerde haar zoon [zoon verdachte] te beletten om [slachtoffer] fysiek aan te vallen.
Ook het vastpakken van [slachtoffer] beschouwt het hof om die reden als zijnde gericht op het doen eindigen van het geweld. Derhalve kan niet gezegd worden dat zij een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tegen [slachtoffer] toegepaste geweld.
Het hof komt evenals de rechtbank, maar anders dan de advocaat-generaal, op basis van deze overwegingen tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in vereniging met een ander of anderen openlijke geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]. Het hof zal verdachte daarom, in navolging van de rechtbank, vrijspreken van het haar ten laste gelegde feit.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr H. Abbink en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr B.T.H. Janssen, griffier,
en op 4 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr J.P. Bordes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.