ECLI:NL:GHARL:2014:1711

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
200.131.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet bij PostNL na verdenking van diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [appellant], die op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, PostNL Productie B.V. De werknemer was sinds 1 november 2000 in dienst en had de functie van invoerder van de sorteermachine groot. Het ontslag volgde na beschuldigingen van diefstal, waarbij drie collega’s verklaarden dat zij [appellant] hadden gezien terwijl hij enveloppen opende. PostNL voerde een onderzoek uit, waarbij camerabeelden werden bestudeerd die de verdachte handelingen van [appellant] toonden. Op basis van deze feiten heeft PostNL op 13 januari 2012 het ontslag op staande voet gegeven, met als argument dat [appellant] het briefgeheim had geschonden en het vertrouwen van de werkgever had geschaad.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was ontbonden. [appellant] heeft in hoger beroep zes grieven ingediend, waarin hij onder andere aanvoert dat de kantonrechter ten onrechte getuigenverklaringen heeft betrokken die niet in persoon zijn afgelegd. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat deze voldoende bewijs leveren voor de beschuldigingen. Het hof oordeelt dat het openen van zelfs maar één enveloppe door een medewerker van PostNL een dringende reden voor ontslag op staande voet vormt, gezien de ernst van de schending van het briefgeheim.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de grieven van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door PostNL zijn gemaakt. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van gedragsregels binnen de postsector en de gevolgen van schending daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.368
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht, 822960)
arrest van de derde civiele kamer van 4 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. E.R. Jonkman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PostNL Productie B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna: PostNL,
advocaat: mr. M. Middeldorp.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
26 september 2012 en 1 mei 2013 die de rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht, respectievelijk de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht, tussen [appellant] als eiser en PostNL als gedaagde hebben gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 juli 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.1.
[appellant] is op 1 november 2000 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) PostNL. Zijn laatste functie was invoerder van de sorteermachine groot (SMG).
3.2.
Bij PostNL is een ‘gedragslijn (on)gewenst gedrag en disciplinaire maatregelen’ van kracht. Uit die gedragslijn wordt geciteerd:
Ernstige overtreding
(…) Uiteraard zal voor elke ernstige overtreding afzonderlijk worden beoordeeld welke van de in de CAO genoemde disciplinaire maatregelen passend is. Maar gezien de belangen van een goede dienstverlening moet u er rekening mee houden dat een dergelijke overtreding tot ontslag kan leiden!
Het is niet mogelijk volledig te zijn in de opsomming van dergelijke ernstige overtredingen. Onderstaand echter toch een aantal voorbeelden:
* Diefstal van eigendommen van klanten
* (…)
* Openen of het ontdoen van de verpakking van poststukken/pakketten;
(…)”
3.3.
Op 28 december 2011 hebben drie collega’s van [appellant] ten overstaan van beveiligingsmedewerkers van PostNL verklaard dat zij [appellant] verdenken van het wegnemen van de inhoud van poststukken. Zij hebben meegedeeld te hebben gezien dat [appellant] enveloppen opende.
3.4.
Naar aanleiding van het daarop ingestelde onderzoek heeft PostNL [appellant] op
29 december 2011 vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden.
3.5.
Tijdens het onderzoek van de afdeling Security van PostNL (hierna: Security) heeft [persoon 1], medewerker van PostNL, een schriftelijke verklaring ondertekend ten aanzien van de handelingen van [appellant], waarin staat vermeld:
“Hij breekt enveloppen open, dan weet hij wat er in zit. Dan gooit hij de envelop naar de heropvoer en daar pakt hij de envelop eruit. Het makkelijke stopt hij gelijk in zijn zak. De moeilijke laat hij liggen tot hij alleen staat.
(…)
Hij scheurde de envelop open en de telefoons gingen gewoon in zijn zak.”
In een schriftelijke verklaring van [persoon 2], eveneens medewerker van PostNL, staat vermeld:
“Ik heb meerdere malen gezien dat hij enveloppen open maakte. Ik heb nooit gezien dat hij geld of iets anders eruit haalde. Ik heb gezien dat zijn zakken bij aankomst plat waren en als hij naar huis ging stonden ze bol.”
Ook [appellant] is door Security gehoord. Hij heeft ontkend enveloppen te hebben geopend of goederen te hebben ontvreemd.
3.6.
In het sorteercentrum van PostNL zijn op diverse plaatsen beveiligingscamera’s aanwezig. Security heeft beelden van deze camera’s bestudeerd. (Een deel van) deze beelden is door middel van een dvd in deze procedure overgelegd.
3.7.
Op basis van de onder 3.4. vermelde verklaringen en de beelden van de beveiligingscamera’s heeft PostNL [appellant] op 13 januari 2012 op staande voet ontslagen. In haar brief van die datum aan [appellant] heeft PostNL onder meer het volgende geschreven:
“Op grond van de hierboven genoemde zaken is door PostNL vanaf 29 december 2011 tot en met 13 januari 2012 een uitgebreid onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is onomstotelijk vast komen te staan dat u tijdens het postproces heeft gevoeld aan de grote zakelijke enveloppen. U heeft een aantal malen enveloppen uit het proces gehaald en ze opengescheurd. U heeft deze enveloppen bekeken op inhoud. Afhankelijk van de inhoud van de enveloppen heeft u goederen uit de envelop al dan niet in een afzonderlijke blauwe bak gestopt om ze veilig te stellen (waarbij duidelijk is dat de blauwe bak niet tot het gewone postproces behoort). De door u opengescheurde enveloppen heeft u weer terug in het postproces gedaan.
PostNL is van mening dat u zich door uw bovenstaande handelen onder meer heeft schuldig gemaakt aan schending van artikel 13 van de Grondwet: de onschendbaarheid van het briefgeheim.
Gelet op het belang dat PostNL heeft bij een correcte uitvoering van het postproces in relatie tot het vertrouwen dat de klanten in het bedrijf hebben acht ik het recente gebeuren zeer ernstig. Door uw handelwijze heeft u op grove wijze het vertrouwen dat PostNL in haar medewerkers stelt onherstelbaar geschonden. Daarnaast hebt u het vertrouwen dat de klanten in PostNL stellen ernstig geschaad en heeft u de goede naam van PostNL in diskrediet gebracht.
Bovengenoemde feiten leveren ieder voor zich danwel in onderlinge samenhang bezien een dringende reden op in de zin van artikel 7:678 BW. Ik heb dan ook besloten het met u bestaande dienstverband op grond van (een) dringende reden(en) conform de artikelen 7:677 en 678 BW met ingang van 13 januari 2012 te beëindigen. (…)
Op grond van de ernst van uw gedrag constateer ik dat u de belangen van PostNL ernstig geschaad heeft. Voor PostNL is dit een reden u tevens te registreren in het informatiesysteem NOR (Negatieve Ontbinding Registratie). (…).”
3.8.
Bij brief van 18 januari 2012 heeft CNV Publieke Zaak namens [appellant] tegen het gegeven ontslag geprotesteerd, de vernietiging ervan ingeroepen en namens [appellant] meegedeeld dat hij beschikbaar is voor het verrichten van arbeid.
3.9.
[appellant] heeft in een kort geding gevorderd dat PostNL hem weer zal toelaten tot zijn gewone werkzaamheden, het (achterstallig) loon c.a. zal betalen, de registratie in de NOR door zal halen en de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten zal betalen. Bij vonnis van 15 mei 2013 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen afgewezen.
3.10.
Bij beschikking van 6 juli 2012 heeft de kantonrechter op verzoek van PostNL en na gevoerd verweer door [appellant] de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en PostNL voor zover vereist ontbonden per 9 juli 2012, zonder aan [appellant] een vergoeding toe te kennen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
De onderhavige zaak betreft de bodemprocedure, waarin [appellant] eveneens wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon heeft gevorderd. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van 1 mei 2013 de vordering tot wedertewerkstelling afgewezen omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was ontbonden. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] tenminste één enveloppe heeft geopend, dat hij tenminste twee voorwerpen uit enveloppen of tussen enveloppen vandaan heeft gehaald en dat te zien is dat hij met een van die voorwerpen is weggelopen. Verder heeft de kantonrechter overwogen dat de twee getuigen hebben verklaard te hebben gezien dat [appellant] goederen in zijn zak heeft gestopt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit bij elkaar (meer dan) voldoende grond oplevert voor ontslag op staande voet. Daarom heeft hij de vorderingen afgewezen.
4.2.
Tegen dit vonnis heeft [appellant] zes grieven gericht. In de eerste grief klaagt [appellant] dat de kantonrechter onder 4.3. van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen dat hij - [appellant] - ter zitting heeft verklaard dat hij een zwart voorwerp uit een enveloppe heeft gehaald. In het proces-verbaal van de comparitie zijn de verklaringen van de partijen niet opgenomen. Het hof ziet daarin aanleiding er bij de verdere beoordeling van uit te gaan dat [appellant] ter comparitie heeft verklaard dat hij een zwart voorwerp tussen de enveloppen uit heeft gehaald, maar niet dat hij heeft verklaard dat hij een zwart voorwerp
uiteen enveloppe heeft gehaald. Verder behoeft de grief geen behandeling.
4.3.
In de tweede grief klaagt [appellant] dat de kantonrechter [persoon 1] en [persoon 2] ten onrechte als getuigen heeft genoemd. Zij zijn immers niet als getuigen ten overstaan van de rechter gehoord. [appellant] acht het voorts onjuist dat hun schriftelijke verklaringen bij de beoordeling zijn betrokken, aangezien zij zoals vermeld niet als getuigen zijn gehoord en hun verklaringen bovendien te weinig specifiek zijn. Het hof acht de aanduiding, onder 4.4. van het bestreden vonnis, van de schriftelijke verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] als ‘getuigenverklaringen’ in zoverre minder zuiver dat inderdaad geen sprake is van op de voet van de artikelen 163 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) afgelegde verklaringen. Die omstandigheid kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, aangezien het hof van oordeel is, zoals hierna aan de orde zal komen, dat hetgeen op de camerabeelden is te zien op zichzelf bezien, zonder dat daarbij de inhoud van de schriftelijke verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] wordt betrokken, voldoende grond is voor een ontslag op staande voet.
4.4.
Het hof heeft kennis genomen van de camerabeelden die in eerste aanleg reeds in het geding zijn gebracht. Op fragment 1 van die beelden is waar te nemen dat [appellant] aan een grote enveloppe (van een soort die veel gebruikt wordt in het zakelijk postverkeer) voelt en deze vervolgens in de blauwe bak naast de sorteerlijn doet. Op fragment 2 van die beelden, een opname van enkele seconden later, is waar te nemen dat [appellant] een in de blauwe bak gelegde grote enveloppe opent, daaruit een voorwerp haalt, dat voorwerp in die bak legt, de enveloppe dichtvouwt en deze vervolgens in een rij enveloppen van gelijke grootte in het postproces stopt. Op fragment 4 van de beelden is te zien dat [appellant] in of tussen de enveloppen voelt en daar vervolgens een voorwerp vandaan haalt, dat hij in de blauwe bak legt. Op fragment 5 is te zien dat [appellant] een voorwerp uit de blauwe bak haalt, openklapt en bekijkt, en weer teruglegt. Op fragment 13 is te zien dat [appellant] bij het verwerken van de post aan een grote enveloppe voelt, de enveloppe met de andere enveloppen in de sorteerlijn zet, en even later op de desbetreffende plek tussen de enveloppen voelt en daar vervolgens een wit voorwerp vandaan haalt, waarmee hij uit beeld loopt. Ook zonder dat het hof acht slaat op de schriftelijke verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2], acht het hof met deze camerabeelden bewezen dat [appellant] heeft gevoeld aan grote zakelijke enveloppen, een enveloppe heeft geopend, daaruit een voorwerp heeft gehaald en twee voorwerpen uit of tussen de enveloppen vandaan heeft gehaald.
4.5.
Anders dan [appellant] in de zesde grief onder verwijzing naar artikel 168 Rv bepleit, acht het hof geen grond aanwezig voor het toelaten van [appellant] tot het leveren van tegenbewijs. Niet alleen voor een bewijsaanbod, maar ook voor een aanbod om tegenbewijs te leveren, moet worden aangenomen dat de desbetreffende partij ingevolge artikel 166 lid 1 in samenhang met artikel 353 lid 1 Rv in beginsel tot getuigenbewijs moet worden toegelaten. Tegenbewijs staat van rechtswege vrij; een tegenbewijsaanbod behoeft geen specificatie. Dat neemt niet weg dat voor toelating tot tegenbewijs, ook in hoger beroep, eerst grond is wanneer de door de wederpartij gestelde feiten voldoende gemotiveerd zijn betwist.
4.6.
Uit de overgelegde - in eerste aanleg ter comparitie bekeken - camerabeelden is zonneklaar waarneembaar dat [appellant] aan grote zakelijke enveloppen voelt, een enveloppe opent, daaruit een voorwerp haalt en voorwerpen tussen de enveloppen vandaan haalt. [appellant] heeft echter geen verklaring gegeven voor het openmaken van de enveloppe noch voor het ‘tussen de enveloppen vandaan halen’ van voorwerpen. Hij heeft enerzijds ontkend een enveloppe open te hebben gemaakt en anderzijds gesteld dat als hij dan misschien een enveloppe opengemaakt heeft, dit te wijten is aan het overlijden van zijn oom. Gezien het feit dat op die beelden te zien valt dat [appellant] een enveloppe openmaakt, uit een enveloppe een voorwerp haalt en voorwerpen tussen de enveloppen vandaan haalt, had van [appellant] een onderbouwing mogen worden verwacht van zijn betwisting van de stelling van PostNL dat hij enveloppen heeft opengemaakt en goederen uit de enveloppen in de blauwe bak heeft gestopt, alsmede een verklaring voor het door hem erkende gegeven dat hij voorwerpen tussen de enveloppen vandaan heeft gehaald (zie hiervoor rechtsoverweging 4.2.). Die onderbouwing heeft hij niet gegeven. Hij heeft zijn betwisting daarom, in eerste aanleg maar ook in hoger beroep, onvoldoende gemotiveerd.
4.7.
[appellant] heeft in hoger beroep uitsluitend geklaagd over het feit dat de kantonrechter hem niet tot het getuigenverhoor heeft toegelaten. Hij heeft in hoger beroep niet aangegeven welke stelling hij zou willen bewijzen noch een expliciet bewijsaanbod gedaan. In eerste aanleg heeft hij bewijs door getuigen aangeboden die zouden kunnen verklaren dat zij nooit hebben gezien dat [appellant] iets heeft gestolen en ook niet van collega’s hebben gehoord dat dat zo was, dan wel dat zij nooit iets van wangedrag van [appellant] hebben gemerkt. Ook als die verklaringen juist zouden zijn, dan nog vormen die geen weerlegging van de op de camerabeelden waarneembare feiten - zoals de kantonrechter blijkens de rechtsoverwegingen 4.6. en 4.7. van het bestreden vonnis heeft vastgesteld en ook het hof op die beelden heeft waargenomen - dat [appellant] een enveloppe heeft opengemaakt, daar een voorwerp uit heeft gehaald en voorwerpen tussen de enveloppe vandaan heeft gehaald. Het bewijs van de stelling dat de getuigen nooit hebben gemerkt dat [appellant] heeft gestolen althans nooit enig wangedrag van [appellant] hebben gemerkt, is dan in zoverre ook niet terzake dienend. Het hof komt daarom aan tegenbewijslevering niet toe. De zesde grief faalt.
4.8.
Naar het oordeel van het hof vormt reeds het feit dat [appellant] een enveloppe heeft geopend een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het openen van een enveloppe is voor een medewerker van PostNL uit den boze, gezien de taak van de posterijen en het grondwettelijk vastgelegde briefgeheim. Het hof is van oordeel dat het aldus openen van zelfs maar één enveloppe, voldoende ernstig is om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Daarop stuiten de derde en de vierde grief af.
4.9.
In de vijfde grief klaagt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het toetsingscriterium dat geldt als één of meer redenen voor het ontslag op staande voet niet komen vast te staan. Indien van een door de werkgever als 'dringende reden' voor ontslag aan de werknemer medegedeeld feitencomplex, na betwisting door de werknemer, slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan, zal het ontslag niettemin kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden indien a. het vorenbedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, b. de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen indien hij, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en c. dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest (zie HR 7 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB9980). In de ontslagbrief wordt een complex van handelingen weergegeven, namelijk het voelen aan grote zakelijke enveloppen, het een aantal malen uit het proces halen van enveloppen en ze openscheuren, bekijken op inhoud en afhankelijk van de inhoud van de enveloppen goederen in de blauwe bak veilig stellen en de opengescheurde enveloppen weer in het postproces terugdoen. In wezen wordt met deze beschrijving één complex van handelingen beschreven, namelijk het ‘een aantal malen openen van enveloppen en afhankelijk van de inhoud daarvan goederen uit de enveloppe in de blauwe bak stoppen’. In deze procedure is in ieder geval vastgesteld het twee maal voelen aan een grote zakelijke enveloppe, het openen van één enveloppe, het uit die enveloppe halen en in de blauwe bak leggen van een voorwerp en het terugdoen in het postproces van die enveloppe. Het hof is van oordeel, zoals hiervoor overwogen, dat ook het aldus openen van één enveloppe op zichzelf beschouwd een dringende reden voor ontslag op staande voet vormt. PostNL heeft gesteld dat zij [appellant] ook zou hebben ontslagen indien hij ‘slechts’ één enveloppe zou hebben geopend. Het hof is voorts van oordeel dat voor [appellant] duidelijk moet zijn geweest dat PostNL hem ook zou hebben ontslagen indien zij slechts het openen van één enveloppe had vastgesteld. PostNL heeft onbetwist gesteld dat het openen van post voor haar medewerkers een doodzonde is en, naar de medewerkers weten, kan worden gesanctioneerd met ontslag op staande voet. Dit staat vermeld in de onder 3.2. geciteerde gedragslijn, terwijl daaraan ook in de ‘business principles’, bij indiensttreding en werkoverleg aandacht wordt besteed en de mededeling voorts op prikborden hangt. PostNL heeft voorts onbetwist gesteld dat [appellant] in zijn dienstverband heeft meegemaakt dat collega’s op staande voet ontslagen werden omdat zij aan PostNL toevertrouwde post hadden geopend of weggenomen. In de ontslagbrief van 13 januari 2012 staat vermeld: “PostNL is van mening dat u zich door uw bovenstaande handelen onder meer schuldig heeft gemaakt aan schending van artikel 13 van de Grondwet: de onschendbaarheid van het briefgeheim.” Die schending heeft ook plaatsgevonden bij het openen van slechts één enveloppe. Bovendien heeft PostNL in haar ontslagbrief geschreven: “Bovengenoemde feiten leveren ieder voor zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een dringende reden op in de zin van artikel 7:678 BW.” Dit alles in samenhang genomen moet het [appellant] duidelijk zijn geweest dat hij ook bij het openen van één enveloppe op staande voet zou worden ontslagen. Op het voorgaande stuit de vijfde grief af.

5.Slotsom

5.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
5.3.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van PostNL zullen worden vastgesteld op € 683,00 wegens griffierecht en € 894,00 wegens salaris advocaat.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 1 mei 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PostNL vastgesteld op € 683,00 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P.M. van den Dungen, A.A. van Rossum en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.