Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
‘In [plaats praktijk 2] is sedert enige tijd een nieuw medisch gezondheidscentrum gevestigd (…) In deze praktijk werkt tandarts [appellant], die de afgelopen week zijn 12 ½ jarig tandartsjubileum vierde. Op dit moment is [appellant] leidinggevende van de verschillende afdelingen, jeugdtandzorg, gehandicapten, ortho-dontie, prothese/ laboratorium, algemene tandheelkunde en de afdeling angstpatiënten. (…) Tandarts [appellant] opende zijn tweede praktijk, na [plaats praktijk 1]werkt hij nu ook in [plaats praktijk 2]’.Uit het interview blijkt dat [appellant] al enkele maanden een Medisch gezondheidscentrum heeft geopend in [plaats praktijk 2] en voorts blijkt van een overname van een tandartspraktijk in [plaats praktijk 1]in 2007. Met deze informatie is niet te rijmen hetgeen [appellant] blijkens het rapport van [persoon 1] van 18 maart 2010 in zijn meest recente psychiatrisch onderzoek had verklaard, namelijk dat het hem niet was gelukt om weer als tandarts aan de slag te komen, dat zijn leven een puinhoop is geworden, dat hij zich overdag onder meer bezig houdt met esoteriek en mystiek om daarin rust te vinden en dat hij, om toch een beter ochtendritme te krijgen, nu regelmatig probeert naar zijn praktijk te gaan. [appellant] had bij [geïntimeerde] geen melding gemaakt van het (in enige mate) hervatten van werkzaamheden, laat staan van het openen van twee nieuwe praktijken en het oprichten van vennootschappen in verband daarmee, zodat de berichtgeving omtrent het 12 ½ jarig jubileum van [appellant] als tandarts in ieder geval de indruk kon wekken dat [appellant] aan [geïntimeerde] een verkeerde voorstelling van zaken had gegeven met betrekking tot zijn werkzaamheden als tandarts. Daaraan doet niet af de stelling van [appellant], dat hij de relevantie van informatie over de overname van de tandartspraktijken in [plaats praktijk 1]en [plaats praktijk 2] begin 2007 respectievelijk begin 2010 niet besefte, omdat [geïntimeerde] nooit geïnteresseerd was geweest in zijn praktijkvoering/organisatie en hij nooit duidelijke instructies heeft gekregen. Ook als dit als vaststaand zou worden aangenomen, staat die omstandigheid er immers niet aan in de weg dat [geïntimeerde] aan de op internet gepubliceerde gegevens een redelijk vermoeden van fraude kon ontlenen, op grond waarvan vervolgens redelijkerwijs tot het instellen van een persoonlijk onderzoek kon worden besloten.
‘Op vrijdag 3 december 2010 om 09.00 uur voerde hij een fietstest uit (…) Na de test is verzekerde direct naar huis gegaan waar hij een tijd op de bank heeft gelegen. Verzekerde heeft die dag verder thuis doorgebracht. Omstreeks 15.00 uur kwamen zijn kinderen uit school. Samen met zijn zoons heeft hij toen gedurende de tweede helft van de vrijdagmiddag inkopen gedaan in Duitsland.’Aan deze verklaring heeft [appellant] via de voicemail van [naam arbeidsdeskundige] op 8 december 2010 nog toegevoegd ‘
dat hij was vergeten te vertellen dat hij in de middag in de nieuwe praktijk in [plaats praktijk 2] de toegang tot de praktijk sneeuwvrij had gemaakt een oppervlakte van 2 tot 3 m2.’Uit de genoemde telefonische toevoeging moet aldus worden afgeleid dat [appellant] kennelijk niet uitsluitend spontaan onjuist heeft verklaard, maar tevens nadat hij de verklaring omtrent zijn bezigheden op 3 december 2010 nog verder heeft kunnen overdenken.