In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 31 oktober 2013, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, geboren in Somalië, was in detentie en had beroep aangetekend tegen de verlenging van haar terbeschikkingstelling. Tijdens de zitting op 13 februari 2014 werd zij bijgestaan door haar raadsman, mr. I. Vreeken, en de advocaat-generaal, mr. E.J. Julsing-Nijenhuis. Het hof heeft de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en aanvullende informatie van de kliniek, in overweging genomen.
Het hof oordeelde dat de rechtbank een bevel had gegeven voor het opmaken van een dubbelrapportage ten behoeve van een volgende verlengingszitting, maar dat dit bevel niet op de wet was gegrond. Het hof vernietigde dit bevel, omdat het niet noodzakelijk werd geacht dat de dubbelrapportage werd opgemaakt. Desondanks bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank om de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen, omdat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en juist had beslist.
De terbeschikkinggestelde had aangevoerd dat zij niet ziek of gevaarlijk was en dat zij haar vrijheid terug wilde. Haar raadsman pleitte voor afwijzing van de vordering tot verlenging, terwijl de advocaat-generaal de kans op gewelddadig gedrag bij onmiddellijke terugkeer in de maatschappij als hoog inschatte. Het hof oordeelde dat de verlenging van de terbeschikkingstelling gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en het advies van de kliniek.