ECLI:NL:GHARL:2014:1530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
21-003855-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van straf in zaak van wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, verkrachting, (zware) mishandeling en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het hof heeft de verweren van de verdediging, die stelden dat de verklaringen van het slachtoffer niet betrouwbaar waren en dat er geen sprake was van wederrechtelijke vrijheidsberoving, verworpen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd aangepast.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 17 februari 2014 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verklaringen van het slachtoffer werden door het hof als geloofwaardig beschouwd, mede op basis van ondersteunend bewijs, zoals getuigenverklaringen en aangetroffen voorwerpen. Het hof heeft de bewijsmotivering van de rechtbank verbeterd en aangevuld, waarbij het hof de nadruk legde op de ernst van het letsel van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben afgespeeld.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat bepaalde feiten en omstandigheden aannemelijk waren, maar het hof heeft deze passages verbeterd naar de conclusie dat deze buiten redelijke twijfel kunnen worden vastgesteld. Het hof heeft ook enkele verbeteringen aangebracht in de formuleringen van het vonnis van de rechtbank.

Ten aanzien van de strafoplegging heeft het hof, in overeenstemming met de rechtbank, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De gedragsdeskundigen concludeerden dat er sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte, maar dat deze niet betrouwbaar kon worden geverifieerd. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op vijf jaar, zodat de verdachte eerder kan worden behandeld. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003855-13
Uitspraak d.d.: 3 maart 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2013 met parketnummer 16-655427-12 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 09-900949-10, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [PPC].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.C. Hesen, naar voren is gebracht. Tevens heeft het hof kennis genomen van hetgeen namens de benadeelde partij [slachtoffer], door haar raadsvrouw, mr L.A.M.G. Wellen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van gronden als na te melden, bevestigen met uitzondering van de duur van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf. Het vonnis zal op dat onderdeel worden vernietigd en in zoverre zal opnieuw worden rechtgedaan.
De bewezenverklaring en de bewijsmotivering dient, mede in aanmerking genomen de in hoger beroep ingenomen standpunten, als volgt te worden verbeterd en aangevuld.
1.
De bewijsmotivering van de rechtbank, waar het hof zich dus in kan vinden, is voor een belangrijk onderdeel gebaseerd op de verklaring van aangeefster [slachtoffer]. Evenals de rechtbank acht het hof die verklaring geloofwaardig. De rechtbank heeft die verklaring voornamelijk geloofwaardig geacht op grond van intrinsieke omstandigheden die [slachtoffer] zelf betreffen en haar verklaringen in onderling verband beschouwd. Wat betreft de extrinsieke omstandigheden heeft de rechtbank volstaan met de overweging dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in diverse andere bewijsmiddelen. Het hof begrijpt de rechtbank aldus (en vult de overwegingen van de rechtbank anders als volgt aan) dat de verklaring van [slachtoffer] bevestiging vindt in de gevonden briefjes, de in de woning aangetroffen medicijnen en voorwerpen en de verschillende getuigenverklaringen. Daarnaast vormt naar het oordeel van het hof de ernst van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel en de pijn die [slachtoffer] daarvan moet hebben ondervonden een contra-indicatie voor de vrijwilligheid van haar verblijf gedurende de tenlastegelegde periode. Daarbij komen ten slotte nog bij de ter terechtzitting in hoger beroep door de medeverdachte [medeverdachte] afgelegde getuigenverklaring alsmede de verklaring van verdachte zelf bij de gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting. Medeverdachte [medeverdachte] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard
dathij gezien heeft dat verdachte [slachtoffer] met de vuist heeft geslagen en geschopt. Verdachte heeft zelf – zakelijk weergegeven - verklaard
dathij heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] meermalen met een fles op het gezicht, de armen en de benen heeft geslagen,
dater continu mishandelingen waren,
dathij heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] met de vuist heeft geslagen en heeft geschopt,
dathij heeft gezien dat [slachtoffer] “blauw” was en brandwonden van sigaretten op haar huid had,
dathij [slachtoffer] met een bebloed gezicht op bed heeft zien liggen en
dathij heeft gezien dat [slachtoffer] een opgezwollen kaak had. Voorts heet de verdachte verklaard dat hij bij [slachtoffer] “naar binnen is geweest”. Het hof voegt deze verklaringen toe aan de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
2.
Gelet op hetgeen onder 1. is overwogen, is het hof, anders dan de raadsman, dan ook van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] voldoende ondersteuning vindt in de andere bewijsmiddelen. Naar het oordeel van het hof doet zich, nu de verdediging [slachtoffer] via de rechter-commissaris vragen heeft kunnen stellen en zijdens de verdediging op geen enkel moment in de procedure is aangevoerd dat daarmee niet is voldaan aan het aan de verdediging toekomende ondervragingsrecht, niet de situatie voor dat die ondersteunende bewijsmiddelen dienen te zien op de door verdachte betwiste onderdelen van de verklaring van [slachtoffer], zoals de raadsman heeft betoogd, nog daargelaten dat er naar het oordeel van het hof bewijsmiddelen zijn (zoals de verklaring van de medeverdachte afgelegd in hoger beroep) die naar het oordeel van het hof wel degelijk op die betwiste onderdelen zien.
3.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de praktische gelegenheden die [slachtoffer] mogelijk had om uit de woning te ontsnappen of anderszins de buitenwereld van haar situatie op de hoogte te brengen niet afdoen aan bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zo die gelegenheden al hebben bestaan, hebben verdachte en diens medeverdachte, naast de fysieke beperkingen die [slachtoffer] zijn opgelegd, kort na het moment dat [slachtoffer] in de woning is aangekomen op 1 november 2011 tot aan haar vondst op 16 februari 2012 door de bewezenverklaarde feitelijkheden een dusdanig dreigende situatie voor [slachtoffer] gecreëerd waardoor voor haar, mede in aanmerking genomen haar doofheid en spraakgebrek, de vrijheid ontbrak zich aan verdachte en medeverdachten te onttrekken. Uit het enkele feit dat zij van de eventuele praktische gelegenheden om dat te doen geen gebruik heeft gemaakt, kan naar het oordeel van het hof evenmin worden afgeleid dat haar verblijf in de woning vrijwillig was.
4.
De rechtbank overweegt op enkele plaatsen in het vonnis dat ze bepaalde feiten en omstandigheden “aannemelijk acht”. Het hof leest deze passages (en verbetert deze passages anders als volgt) dat de rechtbank heeft geoordeeld dat die feiten en omstandigheden “buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld”, daar de redengevende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen die conclusie naar het oordeel van het hof eveneens rechtvaardigen.
5.
Het hof acht anders dan de rechtbank niet bewezen dat de telefoon van [slachtoffer] is afgenomen en spreekt de verdachte van dat onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde feit vrij (“de mobiele telefoon van die [slachtoffer] afgenomen”).
6.
Het hof leest op pagina 4 van het vonnis de zin “Ze was bang omdat ze niet wist of de mannen thuis waren of niet” verbeterd als “Ze was bang omdat ze niet wist of de lange man thuis was of niet”.
7.
Het hof leest op pagina 5 onderaan en pagina 6 bovenaan van het vonnis de zin “Ook is ze door hem met een stok en een bezem geslagen” verbeterd als “Ook is ze door hem met een stok van de bezem geslagen”.
8.
Het hof leest op pagina 9 van het vonnis de zinnen “Hij heeft onder meer geluiden van martelingen en pijn gehoord. Hij hoorde dit in december 2011. Het waren geluiden van een meisje. Hij hoorde geschreeuw van de pijn, niet van genot” verbeterd als “Hij heeft van [getuige] gehoord dat die geluiden van martelingen en pijn heeft gehoord. [getuige] heeft dit in december 2011 gehoord. Volgens [getuige] waren het geluiden van een meisje en hoorde [getuige] geschreeuw van de pijn, niet van genot”.
9.
Het hof verbetert de volgende voetnoten:
  • Voetnoot 6: aanvullen met pagina’s 333 en 334.
  • Voetnoot 22: ‘pagina 462 onderste gedeelte en’ verwijderen
  • Voetnoot 47: aanvullen met pagina 536 bovenaan
  • Voetnoot 56: pagina 528 vervangen door pagina 532 bovenaan
  • Voetnoot 63: aanvullen met de pagina’s 502 en 503.
  • Voetnoot 84: pagina 1391 vervangen door pagina 1392.
  • Voetnoot 97: aanvullen met pagina 843.
  • Voetnoot 103: aanvullen met pagina’s 1433 en 1434.

Oplegging van straf en/of maatregel

Ten aanzien van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Het hof zal evenals de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen en gelasten dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. In de door de rechtbank daaromtrent gegeven overwegingen kan het hof zich vinden en het hof maakt deze tot de zijne.
Het hof voegt daaraan toe dat met het oog op de behandeling in hoger beroep twee nieuwe rapportages zijn opgemaakt, te weten door psychiater [psychiater] (rapportage pro justitia van 4 januari 2014) en psycholoog [psycholoog] (rapportage pro justitia van 6 januari 2014). Beide gedragsdeskundigen concluderen kort samengevat dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van cannabisafhankelijkheid die thans in remissie is vanwege verdachtes detentie en dat vanwege de beperkingen van het door beide gedragsdeskundigen verrichtte onderzoek, de eerder vastgestelde stoornissen niet betrouwbaar geverifieerd noch uitgesloten konden worden. De beperkingen zijn gelegen in de weigering van verdachte om inzage te geven in de door de gedragsdeskundigen wezenlijk geachte historische informatie omtrent verdachte en om referenten te raadplegen. Ook heeft een rol gespeeld dat verdachte zich in de gesprekken met de gedragsdeskundigen moeilijk laat kennen en probeert een gunstig beeld van zichzelf neer te zetten. De beperkingen maken het de gedragsdeskundigen weliswaar onmogelijk tot een diagnose te komen, maar dat laat onverlet dat de beide gedragsdeskundigen concluderen tot forse problematiek bij verdachte in gedragskundig opzicht.
Psychiater [psychiater] rapporteert – zakelijk weergegeven – als volgt:
‘Wat men bij betrokkene qua disfunctionele kenmerken ziet is het volgende. Bij hem is sprake van een lage frustratietolerantie en de neiging om onlustgevoelens te dempen met verdovende middelen. Zijn gewetensfunctie is niet goed ontwikkeld.
De factohoudt betrokkene zich onvoldoende aan maatschappelijke waarden, normen en regels. Hij externaliseert, bagatelliseert en vergoelijkt zijn delinquent of anderszins ongeoorloofd gedrag. Hij is gefocust op de beloning op de korte termijn. Hij toont weinig introspectief vermogen, weinig empathie ten aanzien van beweegredenen van anderen en in zijn relatie tot anderen wordt hij geleid vanuit zijn eigen instrumentele behoeftes. Er is sprake van zwart-wit denkpatroon. Hij lijkt onmachtig om om te gaan met de voor hem stressvolle omstandigheden (getuige bijv. zijn suïcidepogingen na de aanhouding in de onderhavige zaak).’
Psycholoog [psycholoog] rapporteert – zakelijk weergegeven – als volgt:
‘Wat betr. in zijn gedrag wel laat zien, is een gebrekkige frustratietolerantie, beperkte zelfreflectie, egocentrisme en een externaliserende en bagatelliserende opstelling’.
De eerdere diagnostiek kan derhalve bevestigd noch uitgesloten worden op basis van het in hoger beroep verrichte onderzoek, maar dat neemt niet weg dat ook het in hoger beroep verrichte onderzoek duidt op gedragskundige problematiek bij verdachte die naar het oordeel van het hof niet onverenigbaar is met de eerder vastgestelde diagnose. Het hof ziet, anders dan de raadsman, dan ook geen reden om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen omtrent de noodzaak dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van de gevangenisstraf
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat naast de maatregel van terbeschikkingstelling een gevangenisstraf noodzakelijk is. Ook in de daaromtrent door de rechtbank gegeven overwegingen kan het hof zich vinden, zodat het hof die tot de zijne maakt. Naast hetgeen de rechtbank reeds omtrent de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede omtrent de persoon van de verdachte heeft overwogen, heeft het hof gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de aard van verdachtes gedragsproblematiek. Het hof ziet daarin reden om de gevangenisstraf te beperken tot 5 jaar zodat eerder kan worden overgaan tot behandeling van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 242, 246, 248, 282, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr A.W.M. Elders en mr M. Keppels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 3 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 maart 2014.
Tegenwoordig:
mr M. Otte, voorzitter,
mr C.M.J. Krol, advocaat-generaal,
mr I.I.D. Leene, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.