ECLI:NL:GHARL:2014:1512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
21-008083-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de voorwaardelijke vordering tot getuigenverhoor in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een strafzaak waarin de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen een vrijspraak van de rechtbank, die op 10 oktober 2013 had plaatsgevonden. De verdachte, wiens identiteit in het document niet is vermeld, is sinds 4 juni 2012 onder de dreiging van vervolging en veroordeling in deze zaak.

Tijdens de zitting op 14 februari 2014 heeft de raadsman van de verdachte, mr. A.J.M. Mohrmann, een voorwaardelijke vordering tot getuigenverhoor ingediend. De raadsman stelde dat een getuige niet had kunnen zien dat het slachtoffer bij de verdachte op schoot zat, wat relevant was voor de zaak. De advocaat-generaal heeft gereageerd met de vordering om de zaak te heropenen voor het horen van deze getuige.

Het hof heeft echter overwogen dat het horen van de getuige een aanhouding van de behandeling van de zaak met zich mee zou brengen. Het hof heeft verschillende belangen afgewogen, waaronder de noodzaak van het horen van de getuige, de voortvarendheid van de afdoening van de zaak en de organisatie van de rechtspraak. Het hof concludeert dat het belang van een snelle afdoening van de zaak, gezien de lange duur van de procedure voor de verdachte en de ouders van het slachtoffer, zwaarder weegt dan het belang van het openbaar ministerie om de getuige te horen.

Daarom heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen en het vonnis waarvan beroep bevestigd. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. H. Abbink, en de raadsheren mr. J.D. den Hartog en mr. M.J. Stolwerk, met mr. A.C. Wormgoor als griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-008083-13
Uitspraak d.d.: 28 februari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 oktober 2013 met parketnummer 16-657320-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.J.M. Mohrmann, naar voren is gebracht.

Voorwaardelijke vordering tot getuigenverhoor

Bij pleidooi heeft de raadsman onder meer aangevoerd, dat de getuige [getuige] niet heeft kunnen zien dat, zoals hij heeft verklaard, het meisje bij de verdachte op schoot zat.
Bij repliek heeft de advocaat-generaal gevorderd dat, mocht het hof de raadsman in dit standpunt volgen, de behandeling van de zaak wordt heropend teneinde de getuige alsnog te horen.
Het hof overweegt het volgende.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak. De zaak is ter beoordeling van het hof voorgelegd zonder dat van de zijde van het openbaar ministerie nader onderzoek is verricht en/of nadere stukken aan het dossier zijn toegevoegd. Het horen van de getuige brengt onvermijdelijk een aanhouding van de behandeling van de zaak met zich.
Verschillende belangen spelen bij de beslissing op de vordering van de advocaat-generaal een rol. Daarbij is te denken aan de noodzaak die de advocaat-generaal hecht aan het horen van de getuige, het belang van een voortvarende afdoening van de zaak en het belang van de organisatie van de rechtspraak. Voor de afweging van deze verschillende belangen is van belang, dat
  • het betoog van de raadsman hetzelfde is als in eerste aanleg en dat voor het openbaar ministerie niet eerder dan bij repliek aanleiding tot nader onderzoek is geweest;
  • verdachte op grond van de gerezen verdenking in deze zaak is ontslagen en
  • de ouders van [slachtoffer] zich als benadeelde partij in deze zaak hebben gevoegd en ter terechtzitting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aanwezig zijn geweest.
Het belang van een voortvarende afdoening van de zaak weegt, gelet op de belangen van de ouders van [slachtoffer] en het belang van de verdachte die al sinds 4 juni 2012 onder de dreiging van de vervolging en veroordeling in deze zaak lijdt, zwaarder dan het belang van het openbaar ministerie. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen, dat het op schoot zitten van [slachtoffer] bij verdachte niet de kern van het tenlastegelegde verwijt, maar slechts een omstandigheid is waaronder het feit zou zijn begaan.
De vordering van de advocaat-generaal zal dan ook wegens gebrek aan noodzaak worden afgewezen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep te worden bevestigd.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Wijst het verzoek tot nader onderzoek af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr H. Abbink, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.C. Wormgoor, griffier,
en op 28 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.