ECLI:NL:GHARL:2014:1511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
ks 21-0011422-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking hoger beroep door het openbaar ministerie in strafzaak

In deze zaak heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden en een werkstraf van 240 uren. De officier van justitie heeft in de appelakte een beperking opgenomen, waarbij het hoger beroep enkel gericht was tegen de strafmotivering en strafoplegging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat deze beperking ontoelaatbaar is en niet hersteld kan worden door het openbaar ministerie. De Hoge Raad heeft in eerdere jurisprudentie vastgesteld dat het herstellen van ontoelaatbare beperkingen in de akte van hoger beroep alleen aan de verdachte en zijn raadsman toekomt. Het hof verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat de beperking in strijd is met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld, tenzij er sprake is van gevoegde strafbare feiten, wat hier niet het geval is. De uitspraak van het hof is gedaan op 14 februari 2014, na een zitting waarin de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van een correcte rechtsgang en om te waarborgen dat de rechten van de verdachte niet worden geschaad.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001422-13
Uitspraak d.d.: 14 februari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 14 december 2012 met parketnummer 18-670289-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, er toe strekkende dat het hof de officier van justitie in zijn appel ontvankelijk zal achten. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 31 mei 2013,
LJN CA1610, inhoudende dat ontoelaatbare beperkingen in de akte van hoger beroep ter zitting kunnen worden hersteld, in welk geval het niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep achterwege dient te blijven. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K.B. Spoelstra, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Bij vonnis van 14 december 2012 is verdachte door de rechtbank Groningen ter zake van het primair ten laste gelegde, te weten - kort gezegd -:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat uit roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood en aan een ander (zwaar) lichamelijk letsel is toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, tevens inhoudende het ondergaan van een behandeling, en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmatregel.
De officier van justitie heeft op 21 december 2012 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 14 december 2013 alleen ten aanzien van de strafmotivering en strafoplegging". Laatstgenoemde beperking staat op de akte vermeld.
De door de officier van justitie ondertekende appelmemorie bevestigt vorenstaande nog eens expliciet en vermeldt:
"
Appelmemorie
Parketnummer 18/670229-12
In de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
heb ik op 21 december 2012 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Groningen d.d. 14 december 2012, waarbij de verdachte is veroordeeld wegens (kort weergegeven) schuld aan een verkeersongeval waarbij een ander is overleden en een ander zwaar letsel is toegebracht.
Het hoger beroep is alleen gericht tegen de strafmaat en strafmotivering, ook blijkend uit de akte van instelling van het rechtsmiddel. In overige beslissingen kan het OM zich vinden.
De rechtbank heeft gemotiveerd waarom zij komt tot een werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is onbegrijpelijk waarom het feit dat het niet ongebruikelijk was met alcohol op te rijden in de jeugdige vriendengroep van verdachte, zou moeten leiden tot een lagere straf. Ook is onvoldoende gewogen dat het afstand nemen van dit gedrag en het nemen van zijn verantwoordelijkheid, wel op een heel laat moment is gekomen; namelijk pas ter zitting. Uit het verhoor bij de politie komt een heel ander beeld naar voren.
Maar nog los van bovenstaande, is het licht van de bewezen verklaarde roekeloosheid en de ernstige afloop (1 dode, 1 zwaar gewonde) vanuit een oogpunt van vergelding en algemene preventie onbegrijpelijk dat geen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
Nabestaanden van de omgekomen [slachtoffer] hebben aangegeven grote moeite te hebben met de opgelegde strafmaat, blijkend uit aangehechte brief.

Conclusie

Op grond van het voorgaande ligt gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak in de rede, namelijk met betrekking tot de strafmotivering en strafoplegging. Strafoplegging in de vorm van (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf past.
Groningen, 21 december 2012
M.S. Kappeyne van de Coppello
Senior officier van justitie".
Aan de appelmemorie is een schrijven van de advocaat van de nabestaanden gehecht,
d.d. 17 december 2012, gericht aan de officier van justitie te Groningen, inhoudende - kort gezegd - het verzoek om namens de nabestaanden van [slachtoffer] in hoger beroep te gaan tegen het vonnis waarvan beroep wegens de laagte van de opgelegde straf.
Artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt:
1.
Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2.
Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank
onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zoover dit eene of meer der
gevoegde zaken betreft, worden beperkt.
De raadsman van de verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu blijkens de daarvan opgemaakte akte het hoger beroep in strijd met artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering een ongeoorloofde beperking bevat.
Het hof stelt voorop dat uit de appelakte en de appelmemorie, in onderling verband en samenhang gelezen, blijkt van de kennelijke wil van de officier van justitie de zaak beperkt, te weten uitsluitend ter zake van de strafoplegging, aan het hof voor te willen leggen.
Nu in eerste aanleg geen gevoegde strafbare feiten aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen, zoals bedoeld in het tweede lid van voormeld artikel 407, is het hof met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat deze door de officier van justitie in de appelakte aangebrachte beperking in strijd is met het eerste lid van dat artikel.
Weliswaar kunnen ontoelaatbare beperkingen in de akte van hoger beroep binnen door de Hoge Raad aangegeven grenzen worden hersteld - hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting overigens niet heeft gedaan; hij heeft nogmaals aangegeven dat het appel zich beperkt tot de strafmotivering en de strafoplegging - doch die mogelijkheid is blijkens de jurisprudentie beperkt tot de verdachte en zijn gemachtigd raadsman. Uit voornoemd arrest waarnaar de advocaat-generaal heeft verwezen, kan niet volgen dat deze herstelmogelijkheid ook het openbaar ministerie zou toekomen.
Ter vergelijking zou gewezen kunnen worden op de jurisprudentie met betrekking tot het instellen van een niet openstaand rechtsmiddel, waar ten behoeve van de verdachte ook een herstelmogelijkheid bestaat, maar waarbij de Hoge Raad met betrekking tot het openbaar ministerie blijkens HR:2010:BK9727 onverkort vasthoudt aan de inhoud van de appelakte.
Op grond van het vorenoverwogene zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 14 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.