ECLI:NL:GHARL:2014:1501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
13/00687
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak onder de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 7 te [Z] voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 221.000, met als waardepeildatum 1 januari 2011. Na bezwaar had de heffingsambtenaar deze waarde op 24 december 2012 verlaagd naar € 208.000. Belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Overijssel, die de uitspraak van de heffingsambtenaar op 15 mei 2013 ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2013 in Arnhem, waar belanghebbende en zijn gemachtigde [A] aanwezig waren, heeft de heffingsambtenaar zich niet laten vertegenwoordigen. Belanghebbende heeft een kopie van de beschikking van 24 december 2012 overgelegd, die niet eerder was ingediend. Het Hof heeft deze als relevant stuk geaccepteerd. Het geschil draait om de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Belanghebbende stelt dat de waarde € 208.000 is, terwijl de heffingsambtenaar de oorspronkelijke waarde van € 221.000 verdedigt, stellende dat de vermindering een administratieve fout was.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet kan volhouden dat de verminderingsbeschikking niet is genomen. Volgens artikel 27 van de Wet WOZ kan een te laag vastgestelde waarde alleen onder bepaalde voorwaarden worden herzien. Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond en handhaaft de waarde van € 208.000. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 1.948 worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00687
uitspraakdatum:
25 februari 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2013, nummer
AWB ZWO 13/267, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 7 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2012, naar de waardepeildatum 1 januari 2011, vastgesteld op € 221.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de onder 1.1 genoemde waarde bij beschikking van
24 december 2012 verminderd tot € 208.000.
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft - als opvolger van de rechtbank Oost-Nederland - het beroep bij uitspraak van 15 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A], als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een kopie van de beschikking van 24 december 2012 (zie 1.3.) overgelegd, welk stuk niet eerder door één der partijen is ingebracht. Daar het een op de zaak betrekking hebbend stuk betreft en de heffingsambtenaar het derhalve ingevolge artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht had moeten inbrengen, rekent het Hof dit stuk tot de stukken van het geding. Een kopie van het stuk is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een hoekwoning uit 1979 met een aangebouwde garage, gelegen op een perceel van 176 m².
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de onder 1.1 genoemde waarde bij beschikking van 24 december 2012 verminderd tot € 208.000.

3.Geschil

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.
3.2.
Belanghebbende staat een waarde voor van € 208.000.
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 221.000 en stelt dat de onder 2.2 genoemde vermindering van de waarde tot € 208.000 een administratieve fout betreft.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De door belanghebbende verdedigde waarde van € 208.000 is gelijk aan de bij de beschikking van 24 december 2012 vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Het Hof begrijpt het standpunt van de heffingsambtenaar aldus dat de vastgestelde waarde bij deze beschikking per abuis is verminderd tot € 208.000, dat hij steeds heeft bedoeld de oorspronkelijk vastgestelde waarde van € 221.000 te verdedigen en dat de waarde van € 221.000 daarom onderwerp van geschil is. De heffingsambtenaar stelt in wezen dat de verminderingsbeschikking van 24 december 2012 niet is genomen. Het Hof kan de heffingsambtenaar niet volgen in zijn stelling. Ingevolge artikel 27 Wet WOZ kan een te laag vastgestelde waarde uitsluitend onder de in dat artikel genoemde voorwaarden door een voor bezwaar vatbare beschikking worden herzien. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke herzieningsbeschikking is genomen.
4.2.
Uitgaande van de verminderingsbeschikking van € 208.000 dient het hoger beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard. Nu belanghebbende in hoger beroep geen verdere vermindering verzoekt, zal het Hof de vastgestelde waarde, zoals deze ambtshalve is verminderd tot € 208.000, handhaven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 punten voor beroep (beroepschrift en zitting) en 2 punten voor hoger beroep (hogerberoepschrift en zitting)  wegingsfactor 1  € 487 = € 1.948 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
  • handhaaft de door de heffingsambtenaar ambtshalve verminderde waarde van
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.948;
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. C.M. Ettema, voorzitter,
mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2014.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 februari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.