ECLI:NL:GHARL:2014:14

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
200.129.441-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van ondeugdelijke tafels door curator in faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de curator van een failliete meubelfabriek tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De curator had in het kader van de voortzetting van de onderneming 32 eikenhouten tafels verkocht aan de geïntimeerde, maar de koper stelt dat de tafels ondeugdelijk zijn. De rechtbank had de vordering van de curator afgewezen, omdat de tafels niet voldeden aan de overeenkomst. De curator vorderde in hoger beroep betaling van een bedrag van € 15.416,46, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat de tafels niet doorhingen en dat de dikte van de bladen niet expliciet was afgesproken. De geïntimeerde betwistte de kwaliteit van de tafels en voerde aan dat de bladen te dun waren, wat leidde tot doorhangen en scheuren. Het hof oordeelde dat de curator niet tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat niet was bedongen dat de bladen ten minste 40 mm dik moesten zijn. Het hof gaf de geïntimeerde de gelegenheid om bewijs te leveren van de geclaimde gebreken en besloot een comparitie van partijen te gelasten om het verdere verloop van de procedure te bespreken. De beslissing van het hof werd aangehouden totdat partijen zich hadden kunnen uitlaten over de bewijsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.129.441/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 391845 / CV EXPL 12-757)
arrest van de tweede kamer van 7 januari 2014
in de zaak van
[de curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[meubelfabriek],
kantoorhoudend te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
de curator,
advocaat: mr. E.F. van der Goot, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde]
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.W. de Vries, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 1 augustus 2012 en 13 maart 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Sneek (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 juni 2013 (met grieven en producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van de curator luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Vonnis van de kantonrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, Locatie Sneek, van 13 maart 2013, in de procedure met zaak-/rolnummer 391845\CV EXPL 12-757, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
I. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 15.416,46, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over € 13.489,74 vanaf 20 april 2012 tot de dag der algehele voldoening;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 952,- vanwege buitengerechtelijke incassokosten;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, daaronder begrepen de nakosten die forfaitair worden vastgesteld op een bedrag van € 131,-, te vermeerderen met € 68,- in geval van betekening en met € 258,- in geval van beslaglegging, al deze kosten ter vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na de dag waarop [geïntimeerde] is gesommeerd tot betaling hiervan over te gaan;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van het door appellant op 26 maart 2013 aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 600,-, nu dit alsdan onverschuldigd is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2013 tot de dag der algehele terugbetaling".

3.De feiten

3.1
Als gesteld en niet weersproken staat tussen partijen, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende vast.
3.2
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [meubelfabriek] (hierna: [meubelfabriek]) dreef een onderneming waarin onder meer eikenhouten tafels werden gemaakt. [meubelfabriek] is bij vonnis van 8 juni 2010 door (destijds) de Rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement verklaard met benoeming van appellant tot curator.
3.3
De curator heeft de onderneming van [meubelfabriek] van 15 juni 2010 tot 23 juli 2010 voortgezet en heeft in deze periode aan [geïntimeerde] 32 eikenhoutentafels behorend tot de boedel verkocht en geleverd voor een totaalprijs van € 13.930,14, welke bedrag later is verminderd tot € 13.489,74.
3.4
Betreffende deze levering heeft de curator aan [geïntimeerde] een factuur gezonden met factuurnummer 76081 en factuurdatum 22 juli 2010. Deze factuur vermeldt onder meer:
“Omschrijving Aantal Prijs BedragOrdernummer: 166200, d.d. 29-06-2010 (…)Eetkamertafel 200 x 100 x 2.7 H 77 cm 10 € 397,00 € 3.970,00(…)Poot 8x8 cm, radius/uw model BalkEetkamertafel 200 x 100 x 2.7 H 77 cm 20 € 360,00 € 7.200,00(…)Poot 8x8 cm, radius/uw model Balk
Eetkamertafel 90 x 90 x 2.7 H 77 2 € 268,00 €   536,00Poot 8x8 cm, radius/uw model Balk”
3.5
[geïntimeerde] heeft de factuur ondanks sommatie en ingebrekestelling niet voldaan.
3.6
In een verklaring van 12 oktober 2012 van [sales manager] (sales manager bij [geïntimeerde]) op briefpapier van [geïntimeerde] is onder meer vermeld:
“Over de tafels die door [meubelfabriek] zijn geleverd kan ik u meedelen dat deze vrijwel direct na de levering zijn gaan doorhangen en scheuren.Al snel werd duidelijk wat de oorzaak was van dit doorhangen. De bladen van de tafels waren niet40 mm dik maar slechts 27 mm. Dit was duidelijk te dun.”
3.7
In een verklaring van 15 oktober 2012 van de heer [A] (voormalig sales manager [meubelfabriek]) op briefpapier van [geïntimeerde] is onder meer vermeld:
“De tafels welke door [meubelfabriek] geleverd zijn, zijn binnen een zeer korte termijn door gaan hangen.De oorzaak hiervan was, dat hetgeen u geleverd gekregen heeft niet conform hetgeen is u besteld heeft. De tafels waren namelijk 27 mm dik, in plaats van de door u bestelde 40 mm. Logisch gevolg is dat de tafels zijn gaan doorhangen.”
3.8
In een verklaring van 15 oktober 2012 van [B] (teamleider facilitair lelânen Zorggroep Plantein) op briefpapier van [geïntimeerde] is onder meer vermeld:
“De tafels welke door u geleverd zijn, vertoonden in een zeer korte periode doorhang verschijnselen en kleine scheurtjes. De tafels waren aanzienlijk dunner dan de tafels welke wij bij u besteld hebben.Wij hebben vernomen dat deze tafels geproduceerd zijn door [meubelfabriek] te [woonplaats].”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De curator vordert betaling door [geïntimeerde] van een bedrag van € 15.416,46, te weten een hoofdsom van € 13.489,74 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf
5 augustus 2010 tot en met 20 april 2012 alsmede een bedrag van € 952,- voor buitengerechtelijke incassokosten. Daaraan legt de curator ten grondslag de hiervoor genoemde verkoop en levering. [geïntimeerde] stelt dat de afgeleverde tafels niet deugdelijk zijn. De tafelbladen zijn zevenentwintig mm dik maar hadden, gezien hun breedte (honderdtwintig cm) veertig mm dik moeten zijn.
4.2
De kantonrechter heeft de vordering van de curator afgewezen en overwogen dat de tafels zijn gaan doorhangen en scheuren zodat zij, aldus de kantonrechter, niet beantwoorden aan de overeenkomst.

5.Vermeerdering van eis

5.1
De curator heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Als de vorderingen van de curator alsnog (geheel of ten dele) worden toegewezen, vordert de curator terugbetaling door [geïntimeerde] van hetgeen de curator al heeft betaald ter zake van de proceskostenveroordeling ad € 600,-, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan de curator van de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 maart 2013 tot aan de dag van terugbetaling.
5.2
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en het hof ziet ook niet ambtshalve aanleiding de eisvermeerdering af te wijzen, zodat in hoger beroep recht zal worden gedaan op grond van de gewijzigde eis.

6.De grieven

6.1
De curator heeft vijf grieven tegen het vonnis van 13 maart 2013 opgeworpen. De grieven I en II zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van non-conformiteit. De overige grieven zijn gericht tegen de oordelen betreffende de schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW en het beroep door [geïntimeerde] op opschorting en op (schuldeisers)verzuim.
6.2
De strekking van de eerste twee grieven is dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de geleverde tafels niet aan de overeenkomst beantwoorden. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
6.3
De curator heeft, in het kader van de voortzetting van de onderneming van de failliet, zaken verkocht aan een bedrijfsmatig handelende koper. De stelling van [geïntimeerde] dat sprake is van een gebrek dat non-conformiteit oplevert, zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de regels voor koop zoals die ook buiten faillissement gelden.
6.4
De curator heeft in juli 2010 aan [geïntimeerde] een partij tafels met tafelbladen van 100 bij 200 cm en met een dikte van 27 mm (model Balk) afgeleverd. Gesteld noch gebleken is dat uitdrukkelijk is bedongen dat tafelbladen (ten minste) 40 mm dik dienden te zijn. In zoverre is de curator niet te kort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
6.5
[geïntimeerde] stelt echter dat tafelbladen van genoemde afmetingen (zonder versteviging) ten minste 40 mm dik moeten zijn om doorhangen en scheuren daarvan te voorkomen. Nu de tafelbladen dunner waren en [geïntimeerde] stelt dat een verstevigingsconstructie niet gewenst was, voldeden de geleverde tafels, aldus [geïntimeerde], niet aan de eigenschappen die zij daarvan voor het normale gebruik van de tafels mocht verwachten.
6.6
De curator heeft betwist dat sprake was van doorhangen en de scheurvorming van de geleverde tafelbladen. Voorts stelt de curator dat het niet “vanzelfsprekend” is dat tafels met een topblad van 27 mm gaan doorhangen en scheuren. Volgens de curator is het een feit van algemene bekendheid dat tafelbladen ook bij de genoemde maten in de meubelhandel veelvuldig worden verkocht met een dikte van 27 mm. Bovendien was het, aldus de curator, bij [meubelfabriek] gebruikelijk bij dergelijke tafels een verstevigingsconstructie te gebruiken.
6.7
De curator heeft gesteld dat hij, nadat [geïntimeerde] had geklaagd over de tafels, heeft verzocht de tafels te mogen bekijken maar dat hem is meegedeeld dat dit niet meer mogelijk was omdat de tafels niet meer beschikbaar waren. [geïntimeerde] heeft echter gesteld dat hij, toen de tafels nog aanwezig waren, de curator meermaals gelegenheid heeft geboden de tafels te bekijken.
6.8
Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake was van doorhangen en scheurvorming verwijst [geïntimeerde] naar verklaringen van [sales manager] (een werknemer van [geïntimeerde]), [A] (een oud werknemer van [meubelfabriek]) en [B] (een werkneemster van Zorggroep Plantein). Deze verklaringen zijn zeer kort, dateren van meer dan twee jaar na de levering, zijn alle gesteld op briefpapier van [geïntimeerde] en maken niet alleen alle melding van het doorbuigen en de scheurvorming maar vermelden ook de oorzaak daarvan. Waarom deze getuigen na twee jaar de precieze maten en dikte kunnen vermelden, alsmede de oorzaak voor het doorhangen, vermelden de verklaringen niet.
6.9
Deze verklaringen vormen, naar het oordeel van het hof, daarom onvoldoende bewijs van het doorhangen en de scheurvorming van de tafels. [geïntimeerde] heeft echter uitdrukkelijk getuigenbewijs aangeboden van het gestelde gebrek. Het hof zal [geïntimeerde] daartoe in de gelegenheid stellen. Tevens zal aan [geïntimeerde] bewijs worden opgedragen van het door haar gestelde feit dat zij de curator meermaals gelegenheid heeft gegeven de tafels te komen bekijken.
6.1
Partijen dienen zich reeds thans te realiseren dat als [geïntimeerde] er in slaagt te bewijzen dat sprake was van doorbuigen en scheuren van de tafels, te verwachten is dat een deskundige zal moeten worden benoemd om zich uit te spreken over het antwoord op de vraag of dit doorbuigen het gevolg is van de geleverde bladdikte van 27 mm.
6.11
Het hof acht het daarom zinvol dat partijen zich ter comparitie uitlaten over het door hen gewenste verdere verloop van de procedure, waarbij tevens kan worden bezien of voor het geschil (of een deel daarvan) een regeling tussen partijen mogelijk is. Daarbij zal ook het beroep op artikel 6:89 BW aan de orde komen.

7.Slotsom

Alvorens verder te beslissen aangaande de grieven, zal het hof eerst een comparitie van partijen gelasten om hen de mogelijkheid te geven zich nader uit te laten aangaande hetgeen het hof heeft overwogen onder 6.11. Alle overige beslissingen worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat partijen in persoon, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. G. van Rijssen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 7 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2014 zullen opgeven op
dinsdag 4 februari 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
verstaat dat de advocaat van [geïntimeerde] uiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van Hollander alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 januari 2014.