Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van geding in hoger beroep
2.De feiten
[geïntimeerde] is daar toen niet verschenen. Op vordering van [appellanten] is [geïntimeerde] bij verstekvonnis van 15 juni 2011 als volgt veroordeeld:
3.Het geschil en de beslissing van de voorzieningenrechter
24 februari 2011 gesloten overeenkomst na te komen, de bouwwerkzaamheden aan de erker te staken en hetgeen reeds gebouwd was af te breken op straffe van verbeurte van een dwangsom.
[appellanten] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 14.534,00 wegens het onrechtmatig executeren van het verstekvonnis.
[appellanten] strekt tot nakoming van die toezegging is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat aan die toezegging rechtsgevolgen moeten worden verbonden, nu [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat hij deze toezegging heeft gedaan in een emotionele toestand, als gevolg van stress van de procedure bij de bestuursrechter en persoonlijke (gezondheids)klachten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mochten [appellanten] er daarom niet op vertrouwen dat [geïntimeerde] niet op deze toezegging terug zou komen. Het kort geding leent zich niet voor verdere bewijslevering.
4.Bespreking van de grieven
Grief 2is gericht tegen het voorlopig oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan de door [geïntimeerde] gedane toezegging rechtsgevolgen moeten worden verbonden. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
uit zichzelfverklaard dat hij zou afzien van de erker. Ook voert [appellant 1] zelf in zijn memorie van grieven aan dat het geen voorstel van hem of de bestuursrechter was. Weliswaar heeft [appellant 1] betoogd dat tegenover de toezegging van [geïntimeerde] stond dat [appellant 1] het beroep zou intrekken en geen aanspraak zou maken op een vergoeding van de proceskosten, maar dat kan niet als een tegenprestatie worden gezien, nu bij intrekking van de bouwvergunning het belang aan het beroep hoe dan ook kwam te ontvallen en de proceskosten niet ten laste van [geïntimeerde] zouden komen, nu hij immers niet als partij in de procedure bij de bestuursrechter was betrokken. Aan de eerst bij memorie van grieven door [appellant 1] ingenomen, gekunstelde, stelling dat het hier wel degelijk een tegenprestatie betrof omdat de gemeente een eventueel aan [appellant 1] toekomende proceskostenveroordeling op [geïntimeerde] had kunnen verhalen, gaat het hof voorbij, nu op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat zich dat deze afspraak destijds ook met [geïntimeerde] is gemaakt.
afwijzen.
Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van
12 oktober 2011, dat aan dit hoger beroep is onderworpen voor zover dat in conventie is gewezen, zal worden bekrachtigd. [appellant 1] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] wat het geliquideerd salaris voor de advocaat betreft begroot op € 894,- (1 pt, tarief II).
5.De beslissing
Het gerechtshof:
12 oktober 2011 voor zover dat onderworpen is aan dit hoger beroep;