In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een rechtspersoon, was aangeklaagd voor het niet naleven van de verplichtingen uit de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kommen van Delfzijl en Appingedam op 2 april 2012. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 660,00.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk niet aan de verplichting heeft voldaan om de bebouwde kom van Delfzijl te vermijden, maar dat er redelijkerwijs geen alternatieve route beschikbaar was voor het vervoer door de bebouwde kom van Appingedam. Het hof verwierp het beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 11, lid 2, onder a, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen voor Delfzijl, maar oordeelde dat de verdachte voor Appingedam ontslagen moest worden van alle rechtsvervolging.
De uitspraak concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het vervoer door Delfzijl en legde een geldboete op van € 350,00. Het hof heeft de eerdere strafbeschikking van de officier van justitie vernietigd en het vonnis waarvan beroep vernietigd, waarbij het hof opnieuw recht deed. De beslissing is genomen door een kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.