ECLI:NL:GHARL:2014:13

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
200.120.023-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg intentieovereenkomst tussen DVL Milieuservice B.V. en Omrin

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van DVL Milieuservice B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. DVL had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Omrin, waarin zij nakoming van een intentieovereenkomst eiste. De rechtbank had de vorderingen van DVL afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding op 2 januari 2013, gevolgd door de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Tijdens het pleidooi werd DVL's verzoek om aanvullende bewijsvoering afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de goede procesorde. Het hof oordeelde dat de afroepintentie in de overeenkomst niet de garantie inhield dat Omrin 200.000 containers van DVL zou afnemen, maar dat Omrin enkel de intentie had om deze containers af te nemen, mits DVL een marktconforme prijs bood. Het hof concludeerde dat DVL niet voldoende bewijs had geleverd dat Omrin de verplichtingen uit de intentieovereenkomst had geschonden. De grieven van DVL werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij DVL werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.023/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 123536/KG ZA 12-318)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 7 januari 2014
in de zaak van
DVL Milieuservice B.V.,
gevestigd te Sint Nicolaasga,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
DVL,
advocaat: mr. M.D. Kalmijn, kantoorhoudend te Leeuwarden, die ook heeft gepleit,
tegen

1.BV Fryslan Miljeu Zuid-Oost B.V., tevens handelend onder de naam Omrin,

gevestigd te Oudehaske,
2. BV Fryslan Miljeu Noord-West, tevens handelend onder de naam Omrin,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Omrin,
advocaat: mr. F.G. Horsting, kantoorhoudend te Amsterdam, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 5 december 2012 van de rechtbank Leeuwarden, zoals hersteld bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 april 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 januari 2013,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2.
DVL heeft ter gelegenheid van het pleidooi nog een akte willen nemen teneinde het proces-verbaal van een op 26 juni 2013 gehouden voorlopig getuigenverhoor over te leggen.
Deze akte is, nadat Omrin daartegen gemotiveerd bezwaar had gemaakt, door het hof geweigerd omdat deze in strijd komt met een goede procesorde. Het getuigenverhoor zal, naar DVL ter zitting heeft verklaard, namelijk nog worden voortgezet aan haar zijde, terwijl een contra enquête niet is uitgesloten. Aldus zou het hof, door DVL toe te laten deze akte te nemen, mogelijk eenzijdig doch in elk geval onvolledig worden geïnformeerd.
2.3.
Daarnaast heeft DVL het hof verzocht haar toe te staan na afloop van het pleidooi het proces-verbaal van het op 29 november 2013 te houden tweede getuigenverhoor aan haar zijde aan het hof te doen toekomen en de zaak in afwachting hiervan aan te houden, waartegen Omrin eveneens gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt. Dit verzoek is op dezelfde grond als hiervoor onder 2.2 is overwogen, en mede gelet op het karakter van deze kort gedingprocedure, afgewezen.
2.4.
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.5.
De vordering van DVL luidt:
"
bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te vernietigen het vonnis, zoals op 5 december 2012 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te Leeuwarden gewezen, en opnieuw rechtdoende zonodig onder aanvulling of verbetering van gronden de vorderingen van appellante alsnog toe te wijzen danwel appellante in staat te stellen waar nog nodig bewijs te leveren van haar stellingen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure in eerste aanleg en appel.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van genoemd vonnis is, behoudens ten aanzien van de vaststelling waartegen de grieven I en II zijn gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep als onweersproken zijn komen vast te staan, zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot de grieven I en II zal worden overwogen.
3.2.
DVL heeft via Omrin onder andere containers met daarbij een full-service pakket
in een leaseconstructie geleverd aan de gemeente Terschelling.
3.3.
Eind 2011 heeft Omrin verzocht de door DVL in lease geleverde afvalcontainers
te mogen overnemen en het full-service contract te beëindigen. DVL heeft in dit kader op 15 december 2011 een conceptovereenkomst opgesteld. Hierin is onder meer opgenomen:
"3.Toekomstige werkzaamheden
3.1
Partijen komen overeen om de komende 5 jaar samen te werken op het gebied van levering (mini)containers, levering identificatiechips, het uitzetten, initialiseren en innemen van containers en het wassen van containers.
3.2
OMRIN verplicht zich deze goederen en diensten gedurende de looptijd van deze overeenkomst af te nemen bij DVL. DVL verplicht zich de goederen in de juiste kwaliteit en tijdig af te leveren en de diensten correct en tijdig uit te voeren, e.e.a. nader te bepalen bij opdracht volgens marktconforme voorwaarden. Deze overeenkomsten tot levering en/of opdracht worden hierna ook aangeduid als: Opdrachten.
3.3.
OMRIN staat garant voor een afname van minimaal 200.000 containers in vijf jaar. Indien OMRIN bij het aflopen van de vijf jaar niet aan deze verplichting heeft voldaan, dan heeft DVL aanspraak op een gefixeerde schadevergoeding wegens gederfde marge van € 500.000,00 die OMRIN zal betalen op eerste schriftelijk verzoek van DVL. Het bedrag zal minder zijn in evenredigheid met het aantal containers dat OMRIN wel heeft besteld bij DVL in de periode van vijf jaar. Voor het geval OMRIN matiging van dit bedrag vordert bij de rechter, behoudt DVL zich het recht voor om van OMRIN te vorderen de schadevergoeding op grond van de wet. (…)"
3.4.
Naar aanleiding van die conceptovereenkomst heeft de heer [B], bedrijfsdirecteur Inzameling & Reiniging bij Omrin, bij mailbericht van 19 december 2011 aan [A], destijds directeur bij DVL, te kennen gegeven, voor zover relevant:
"
Juridisch gezien is jullie voorzet voor een 5-jarige samenwerking in alle redelijkheid niet
aanvaardbaar. Zowel van een gegarandeerde levering van 200.000 containers als de
daaraan verbonden boeteclausule kan geen sprake zijn.
Fryslân miljeu kan hooguit met DVL de intentie vastleggen dat er de komende vijf jaren geen containers zullen worden besteld bij een derde, voordat met DVL een gesprek heeft plaatsgevonden om te onderzoeken of FM met DVL zaken wil doen."
3.5.
Bij mailbericht van 20 december 2011 heeft [A] onder meer aan [B] bericht:
‘Betreffende de toekomstige samenwerking had ik je al aangegeven dat die in jouw versie te
vrijblijvend is. Wij willen natuurlijk best wat afgeven maar ook graag weten wat we er voor
terug krijgen. Je gaf aan met de overeenkomst voor samenwerking niet uit de voeten te
kunnen. Ik stel dan voor om te werken met een afroeporder voor 5 jaar waarin je aangeeft
in die periode naar verwachting zo’n 200.000 containers te zullen gaan afroepen. Natuurlijk
onder voorbehoud dat Omrin ook daadwerkelijk de opdrachten/projecten in de wacht zal
slepen. De intentie is dan nog steeds om deze containers bij DVL af te nemen en niet te
bestellen bij een derde. DVL moet dan zorgen dat zij Omrin marktconforme prijzen biedt
zoals ook nu het geval is. Mocht dit niet zo zijn dan is Omrin niet gehouden aan deze
afspraak. Ik kan dit dan even in de juiste vorm laten opstellen."
3.6.
Op dit voorstel heeft [B] gereageerd bij mailbericht van 21 december 2011, welk mailbericht inhoudt, voor zover relevant:
"
Terzake de toekomst: Al erg blij, dat het harde eraf is. Kom svp met een voorstel in word,
waarin wij onze eventuele aanpassingen kunnen wegzetten. Dat wij de intentie hebben is
meer dan duidelijk. Ondanks de hogere prijs willen we het liefst kwaliteit. Maar wel
marktconform! (en wij zijn ook afhankelijk van opdrachten en kunnen net als jij niet in de
toekomst kijken).
We wachten je intentievoorstel met belangstelling af en blijven hopen/werken aan een bevredigende afloop."
3.7
[A] heeft op 23 december 2011 een conceptovereenkomst voor de
"
sideletter behorende bij de overdracht, beheer, service & onderhoud en containers Terschelling" naar Omrin gezonden.
3.8.
Hierop heeft [B] per mailbericht van 23 december 2011, voor zover relevant, geantwoord:
"
Wat mij betreft helemaal spic en span! Complimenten voor jouw vasthoudendheid en de cruciale rol, die je hebt gespeeld. [C] zal het verder met onze juriste afwikkelen. En ik heb de betaling geaccordeerd."
3.9.
Op 11 januari 2012 hebben partijen een overeenkomst gesloten, ingevolge welke overeenkomst partijen de full-service leaseovereenkomst ter zake Terschelling hebben beëindigd en DVL na ontvangst van de afkoopsom ad € 328.227,-- de containers, het beheer, service en onderhoud en de ledigingsdata in eigendom aan Omrin heeft overgedragen. Bij deze overeenkomst hebben partijen eveneens een sideletter ondertekend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Afroepintentie voor containers, chips en uitzet-/inneemwerkzaamheden
FMNW heeft voor zich en de andere drie regio vennootschappen, te weten BV Fryslân
Miljeu Noordoost, BV Fryslân Miljeu Zuidwest en BV Fryslân Miljeu Zuidoost, de intentie
om in de periode van vijf jaar ingaande 01.01.2012 een aantal van 200.000 containers,
chips en bijbehorende diensten af te roepen bij DVL en niet te bestellen bij een derde partij,
onder de volgende bepalingen
• OMRIN dient voor deze containers definitieve schriftelijke opdrachten te hebben van de zijde van haar opdrachtgevers;
• Afgeroepen wordt alleen indien DVL bereid is te leveren tegen marktconforme prijzen, waarbij wordt gelet op het kwaliteitsniveau van de containers en de prijzen die door DVL voor deze containers zijn berekend aan OMRIN in de periode voorafgaand aan ondertekening hiervan;
• Partijen komen te goeder trouw tot de bepaling van de overige leveringcondities, waarbij weer wordt gelet op de condities die golden in de periode voorafgaand aan ondertekening hiervan."
Dit tekstgedeelte, hierna te noemen: de afroepintentie, is gelijkluidend aan het tekstgedeelte van het op 23 december 2011 naar Omrin gestuurde concept van deze sideletter. De sideletter is opgesteld door mr. Beversluis, advocaat van DVL.
3.10.
[A] heeft DVL in augustus 2012 verlaten en heeft kort daarna DBI Container Service BV opgericht.
3.11.
Bij brief van 26 september 2012 heeft Omrin zowel DVL als Eurobins B.V. en DBI Container Service B.V. verzocht uiterlijk 9 oktober 2012 een prijsopgave te doen voor de uitvoering van het project omwisseling inzamelmiddelen met identificatie voor de gemeenten Heerenveen, Opsterland, Ooststellingwerf en Ferwerderadiel.
3.12.
Bij brief, gedateerd op 8 oktober 2012, heeft DVL een aanbieding ten behoeve van de prijsaanvraag gedaan. In deze brief staat, voor zover relevant:
"
De in Tabblad 4 van deze offerte aangeboden containertarieven zijn een weergave van de
aktuele prijssituatie van kunststof inzamelmiddelen in de markt. Deze prijs is grotendeels
gebaseerd op de prijs van de grondstoffen, het granulaat. De granulaatprijzen dalen
momenteel. Met inachtneming van deze tendens verzoekt DVL Milieuservice Omrin om de in deze offerte aangeboden containertarieven onder voorbehoud mee te nemen in haar
berekeningen. In de eerste week van november 2012 zal DVL Milieuservice de definitieve
containertarieven aan Omrin kunnen offreren, welke naar verwachting gunstiger zijn."
3.13.
Van de zijde van Omrin is telefonisch aan DVL bericht dat de door DVL opgegeven prijs te hoog was. Daarop heeft DVL pogingen ondernomen om met Omrin hierover in gesprek te komen.
3.14.
Omrin heeft DVL bij brief van 13 november 2012 te kennen gegeven, voor zover
relevant:
"Ná bestudering van alle aanbiedingen die wij hebben ontvangen, kunnen wij u hierbij
meedelen dat uw aanbieding qua prijsstelling op de laatste plaats is geëindigd met een
verschil van € 212.940,45 ten opzichte van de laagste aanbieder. Het vorenstaande houdt
helaas in dat wij deze opdracht niet aan u zullen verlenen."
3.15.
Omrin heeft bij brief van 13 november 2012 de opdracht aan DBI Containerservice B.V. verleend. Deze brief is op 14 november 2012 namens DBI Containerservice B.V. voor akkoord getekend door [A].
3.16.
Bij brief van 14 november 2012 heeft [B] het volgende namens Omrin aan DVL geschreven:
"Naar aanleiding van uw telefonische contacten met ons op dinsdag 13 november j.l. hebben wij besloten tegemoet te komen aan uw verzoek om een persoonlijk gesprek. Dit gesprek willen wij gebruiken om nogmaals een toelichting te geven op de selectie met betrekking tot het project omwisseling inzamelmiddelen met identificatie gemeenten Heerenveen, Opsterland, Ooststellingwerf en Ferwerderadiel."
3.17.
Op 21 november 2011 hebben [B] namens Omrin en [D] van DVL met elkaar gesproken. Bij dit gesprek heeft DVL een definitieve offerte aan Omrin doen toekomen. Het geoffreerde bedrag is lager dan de aanbieding van de hiervoor onder 3.14 genoemde laagste aanbieder.

4.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
DVL heeft Omrin voor de voorzieningenrechter gedagvaard en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Omrin te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst zoals verwoord in de side-letter van 11 januari 2012, inhoudende dat zij na betekening van het vonnis geen containers bij een derde zal bestellen in de periode tussen 1 januari 2012 en 31 december 2016 voordat met DVL een gesprek heeft plaatsgevonden om aan DVL de mogelijkheid te geven een marktconform aanbod te doen aan Omrin, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. Omrin te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst zoals verwoord in de side-letter van 11 januari 2012, inhoudende dat zij binnen 24 uur na betekening van het vonnis de door DVL afgegeven marktconforme aanbieding accepteert, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3. voor zover de voorzieningenrechter de verzochte dwangsommen niet redelijk mocht achten, deze in goede justitie nader vast te stellen;
4. met veroordeling van Omrin in de kosten van de procedure.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van DVL bij vonnis van 5 december 2012, hersteld bij vonnis van 25 april 2013, afgewezen, met veroordeling van DVL in de kosten van het geding.

5.Beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Ten tijde van de uitspraak in hoger beroep dient een spoedeisend belang aanwezig te zijn bij de vorderingen, hetgeen het hof zo nodig ambtshalve dient vast te stellen (ECLI:NL:HR:2002:AE3437 en ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
5.2.
Gelet op de invulling die DVL zelf aan haar vorderingen heeft gegeven, namelijk nakoming van de sideletter voor de (nabije) toekomst en uitvoering daarvan door alsnog de hier in het geding zijnde 70.000 containers bij haar te bestellen, heeft DVL naar het oordeel van het hof een voldoende spoedeisend belang gesteld bij haar vorderingen.
5.3.
DVL heeft dertien grieven opgeworpen, waaronder twee grieven genummerd XII.
5.4.
Volgens
grief Imoet onder de vaststaande feiten worden opgenomen dat DVL op het moment dat zij haar indicatieve prijs uitbracht er niet mee bekend was dat zij in competitie met twee andere bedrijven een concurrerende prijsopgave in plaats van een indicatieve prijs moest neerleggen bij Omrin.
5.5.
Het hof overweegt dat Omrin heeft betwist dat DVL niet wist dat zij een concurrerende prijsopgave bij haar moest neerleggen. Gezien deze betwisting is het door DVL gestelde feit terecht niet als vaststaand in het bestreden vonnis opgenomen. De grief faalt.
5.6.
Grief IIklaagt erover dat niet onder de vaststaande feiten is opgenomen dat DVL na het geven van de eerste prijs meermalen heeft aangedrongen op een gesprek, maar dat Omrin pas na het gunnen van de opdracht aan DBI Container Service met haar in gesprek heeft willen komen.
5.7.
Nu het hof dit feit hiervoor onder de vaststaande feiten heeft opgenomen, ontbreekt het belang bij deze grief. De grief faalt.
5.8.
Grief IIIklaagt erover dat de rechtbank in rechtsoverweging 4 van het bestreden vonnis het standpunt van DVL onjuist of onvolledig heeft weergegeven.
5.9.
Het hof overweegt dat DVL op deze grief heeft toegelicht dat haar vorderingen in rechtsoverweging 5.2 van het bestreden vonnis correct zijn samengevat. Nu de rechtbank de grondslag van de vorderingen aldus ook naar de mening van DVL juist heeft opgevat en de vorderingen van DVL op deze grondslag heeft beoordeeld, ontbeert deze grief belang. De grief faalt.
5.10.
De overige grieven leggen het geschil in volle omvang voor. Het hof zal deze grieven daarom tezamen bespreken.
5.11
In dit kort geding staat centraal de vraag wat de afroepintentie inhoudt en waartoe Omrin op grond daarvan jegens DVL is gehouden.
5.12.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (
ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Daarbij komt ook betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van het contract en de wijze van totstandkoming ervan.
5.13.
In het onderhavige geval is sprake van een overeenkomst tussen zakelijke partijen inzake een zuiver commerciële transactie, terwijl die partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden, namelijk mr. Beversluis (DVL) en mr. Bakker (Omrin). Als uitgangspunt dient daarom beslissend gewicht te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de woorden van de omstreden bepaling, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de overeenkomst.
5.14.
Naar het oordeel van het hof is de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de afroepintentie dat Omrin de door haar voor de gemeenten benodigde containers, chips en bijbehorende diensten bij DVL zal betrekken, mits DVL daarvoor een marktconforme prijs vraagt en partijen het eens worden over de overige leveringsvoorwaarden. In de sideletter wordt namelijk uitsluitend gesproken over het afroepen van containers indien DVL bereid is om te leveren tegen marktconforme prijzen. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van de volgens DVL afgesproken verplichting voor Omrin om met DVL over de prijs in gesprek te gaan teneinde, al dan niet alsnog, tot een marktconforme prijs te komen.
5.15.
Deze uitleg van de afroepintentie vindt steun in de wijze van totstandkoming van de sideletter, zoals hiervoor is weergegeven onder de vaststaande feiten. Hieruit wordt voldoende aannemelijk dat de intentieovereenkomst niet de garantie van Omrin behelst dat zij 200.000 containers van DVL af zal nemen, maar uitsluitend de intentie van Omrin om deze containers van DVL af te nemen waarbij zij niet tot afname is gehouden indien DVL haar niet een marktconforme prijs biedt. De mededeling van [B] namens Omrin aan DVL in zijn mailbericht van 19 december 2011 (hiervoor weergegeven onder 3.4) dat de intentie van Omrin kan worden vastgelegd dat geen containers bij derden zullen worden besteld voordat met DVL een gesprek heeft plaatsgevonden om te onderzoeken of Omrin met DVL zaken wil doen, geeft, anders dan DVL heeft betoogd, geen steun voor de uitleg dat Omrin verplicht is met DVL over de prijs in gesprek te gaan.
5.16.
DVL heeft bewijs aangeboden van de volgens haar in de intentieovereenkomst verwoorde bedoelingen van partijen. Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan dit bewijsaanbod van DVL voorbij.
5.17.
Voldoende aannemelijk is geworden dat DVL naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van Omrin in haar brief, gedateerd op 8 oktober 2012, een prijs heeft gegeven voor de door Omrin voor vier gemeenten af te nemen containers met chips en bijbehorende diensten. DVL heeft in dit kort geding gesteld dat zij hiermee echter nog geen prijs aan Omrin heeft gegeven, die zou (mogen) worden beoordeeld op marktconformiteit. Zij heeft zich erop beroepen dat Omrin – in de persoon van [C] – haar heeft toegestaan eerst een voorwaardelijke prijs en begin november 2012 een definitieve, scherpere prijs, neer te leggen. Volgens DVL was het voor Omrin uitsluitend van belang dat aan haar inzicht werd gegeven in de prijsopbouw, zodat Omrin die prijsopbouw alvast kon presenteren aan de betreffende gemeenten. DVL heeft hiervan bewijs aangeboden.
5.18.
Dat Omrin aan DVL heeft toegestaan een voorwaardelijke prijs of een voorlopige prijsopbouw te geven is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof gaat op dezelfde gronden als hiervoor onder 5.16 overwogen aan het ter zake gedane bewijsaanbod van DVL voorbij.
5.19.
Derhalve heeft DVL naar het oordeel van het hof in haar brief, gedateerd op 8 oktober 2012, haar prijs voor de door Omrin benodigde containers met chips en bijbehorende diensten aan Omrin gegeven en mocht Omrin op basis van deze prijs beoordelen of sprake was van de in de sideletter bedoelde marktconforme prijs.
5.20.
Niet in geschil is dat elk van de twee andere door Omrin gelijktijdig benaderde bedrijven een prijs aan Omrin heeft opgegeven die ruim € 200.000,- lager lag dan de door DVL gegeven prijs, en dat dit prijsverschil circa 7 % van de totale ordersom is geweest. DVL heeft daarmee naar voorlopig oordeel van het hof geen marktconforme prijs als bedoeld in de sideletter aan Omrin gegeven.
5.21.
Daarmee is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Omrin op grond van de sideletter de in het geding zijnde containers bij DVL diende te betrekken. Daarmee acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat Omrin de verplichtingen voortvloeiende uit de sideletter heeft geschonden.
5.22.
De (tweede) vordering tot nakoming van de sideletter in die zin dat Omrin de door DVL afgegeven marktconforme aanbieding, waarmee DVL doelt op haar offerte van 20 november 2012, accepteert is dan ook niet toewijsbaar.
5.23.
Hetzelfde geldt voor de (eerste) vordering tot nakoming van de sideletter in die zin dat Omrin geen containers bij derden zal bestellen voordat zij met DVL een gesprek heeft gehad om DVL de mogelijkheid te geven een marktconform aanbod te doen. Het hof acht die vordering niet toewijsbaar, nu niet is gebleken dat Omrin in strijd heeft gehandeld met de intentieovereenkomst en partijen tijdens het pleidooi in hoger beroep over en weer hebben verklaard dat zij in de toekomst zullen handelen in de geest van de intentieovereenkomst en dat zij er vertrouwen in hebben dat de andere partij dit eveneens zal doen.
Slotsom
5.24
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het hof zal DVL als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Omrin zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
- griffierecht
683,00
- getuigentaxen
- kosten deskundigenbericht
totaal verschotten
683,00
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
3 punten x tarief II: € 894,-
2.682,-

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding, in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 5 december 2012, zoals hersteld bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 april 2013;
veroordeelt DVL in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Omrin vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 683,- voor verschotten;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. B.J.H. Hofstee, mr. I. Tubben, en mr. M.
A.L.M.Willems en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 januari 2014.