In deze zaak gaat het om de premieplicht voor de volksverzekeringen van belanghebbende, die als kapitein werkzaam was op het motortankschip '[E]'. De Inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2003. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de Inspecteur wees dit af. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna de Inspecteur in hoger beroep ging.
Het geschil draait om de vraag tot welke onderneming het schip '[E]' behoort en wie de bewijslast draagt. De Inspecteur stelt dat belanghebbende rijnvarende is en dat het schip tot de onderneming van de eigenaar behoort, terwijl belanghebbende betoogt dat het schip geëxploiteerd wordt door '[G]'. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schip tot de onderneming van de eigenaar behoort. De overgelegde gegevens uit de aangiften bieden onvoldoende steun voor de stelling van de Inspecteur.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat belanghebbende in het jaar 2003 niet was verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen, waardoor hij ook geen premie verschuldigd was. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 februari 2014.