ECLI:NL:GHARL:2014:1237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
ks 21-005640-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in moordzaak met betrekking tot het zwijgrecht en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten, waaronder moord. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld en vorderde een gevangenisstraf van acht jaren, met toewijzing van schadevergoedingen aan benadeelde partijen. Tijdens de zitting op 7 februari 2014 heeft het hof het bewijs en de argumenten van de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte overwogen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en dat er geen voldoende redengevende omstandigheden waren die een bewezenverklaring konden ondersteunen. Het hof benadrukte dat het zwijgrecht van de verdachte niet als bewijs kon worden gebruikt, tenzij er andere omstandigheden waren die dit recht konden ontkrachten. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden, waardoor het zwijgen van de verdachte niet kon bijdragen aan de bewijsvoering.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en wees een verzoek van de verdediging tot aanhouding van de zaak af, omdat de vrijspraak van de verdachte geen belang meer gaf aan het horen van een getuige die mogelijk ontlastende informatie had kunnen verschaffen. De beslissing van het hof was daarmee in lijn met de eerder genomen beslissing van de rechtbank, en de verdachte bleef vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005640-13
Uitspraak d.d.: 21 februari 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2013 met parketnummer 18-830290-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats],[adres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het aan hem onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen in zijn geheel zullen worden toegewezen, hoofdelijk, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat het in beslag genomen wapen, de patronen en het vlindermes zullen worden onttrokken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist door verdachte vrij te spreken van de feiten 1, 2 en 3. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd, onder aanvulling van het navolgende.
In hoger beroep heeft het openbaar ministerie, dat een bewezenverklaring voor alle feiten wél mogelijk acht, aangevoerd dat verdachte weliswaar het recht heeft om te zwijgen, maar dat in deze zaak sprake is van diverse feiten en omstandigheden die eenvoudigweg door verdachte van enige uitleg moeten worden voorzien.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Van (een) omstandighe(i)d(en) die, afzonderlijk of in onderling verband bezien, voldoende redengevend is/zijn voor een bewezenverklaring is echter niet gebleken. Pas indien daarvan wel sprake zou zijn zou aanleiding kunnen bestaan om in de overwegingen te betrekken dat verdachte (ook) ten aanzien van die omstandighe(i)d(en) heeft gezwegen en dus geen de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Dat maakt dat het zwijgen van verdachte niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid die een rol kan spelen bij de beoordeling van het (ontoereikende) bewijsmateriaal.
Het vonnis van de rechtbank blijft dan ook in stand.
Beslissing inzakeverzoek totaanhouding in verband met het horen van een getuige
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat er na de zitting in eerste aanleg nieuwe informatie omtrent de betrokkenheid van verdachte ter zake het onder 1 aan hem tenlastegelegde zou zijn binnengekomen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal laten weten dat er inmiddels onderzoek naar deze nieuwe informatie heeft plaatsgevonden en dat daartoe een getuige is gehoord. Dit getuigenverhoor heeft geen ontlastende, dan wel belastende informatie voor verdachte opgeleverd, aldus de advocaat-generaal.
Hierop heeft de raadsman van verdachte om aanhouding van de zaak verzocht teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen deze getuige ook vragen te stellen nu deze wellicht ontlastend voor verdachte heeft verklaard. Dit verzoek heeft de verdediging gedaan in het licht van een behoorlijke procesorde.
Gelet op de vrijspraak van verdachte heeft de verdediging geen belang (meer) bij het horen van voornoemde getuige. Het hof wijst het verzoek tot aanhouding van de zaak teneinde deze getuige te kunnen horen dan ook af.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 21 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.