In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 augustus 2013 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor een jaar had uitgesproken, aangevochten. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de ondertoezichtstelling te handhaven, af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2014 zijn de vader, zijn advocaat mr. A.J. de Boer, en vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg verschenen. De moeder was niet aanwezig.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van [minderjarige] in een problematische situatie verkeerden, met financiële problemen en een langdurige echtscheidingsstrijd. De kinderrechter had geoordeeld dat [minderjarige] onder toezicht moest worden gesteld omdat zijn zedelijke en geestelijke belangen in het geding waren. Het hof heeft echter, na het horen van [minderjarige] en het in overweging nemen van de recente ontwikkelingen, geconcludeerd dat de situatie van [minderjarige] verbeterd was. Hij had een nieuwe school gevonden en voelde zich daar beter. Bovendien gaf hij aan dat hij niet meer onder toezicht wilde staan, wat het hof zwaar meeweegt.
Het hof oordeelt dat de eerdere zorgen over [minderjarige] grotendeels zijn afgenomen en dat er op dit moment geen ernstige bedreiging van zijn belangen meer is. De vader heeft zich recentelijk positief opgesteld en de zorg voor [minderjarige] lijkt nu beter gewaarborgd. Daarom heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor zover het de ondertoezichtstelling betreft en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afgewezen, terwijl de overige onderdelen van de beschikking zijn bekrachtigd.