ECLI:NL:GHARL:2014:10317

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
WETVVS 2014/212
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift terbeschikkingstelling en overdracht aan Roemenië

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2014 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde, die in Nederland een gevangenisstraf van vier jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd had gekregen. De veroordeelde, geboren in Roemenië, was in Nederland gedetineerd en het ministerie van Veiligheid en Justitie had het voornemen om zowel de gevangenisstraf als de terbeschikkingstelling aan Roemenië over te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen strafrechtelijk equivalent van de TBS-maatregel in Roemenië bestaat en dat het onduidelijk is of de veroordeelde in een forensische instelling in Roemenië kan worden opgenomen. Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat het ministerie de overdracht noodzakelijk achtte, maar het hof oordeelde dat de minister niet in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kon komen, gezien de hoge recidiverisico's en het gebrek aan informatie over de zorg- en beveiligingsniveaus in Roemenië. Het hof heeft het verzoek tot nader onderzoek naar de mogelijkheden van overname van de TBS-maatregel door Roemenië afgewezen en het bezwaarschrift gegrond verklaard.

Uitspraak

WETVVS 2014/212

Beschikking d.d. 18 december 2014

BESCHIKKING

gegeven naar aanleiding van een op 5 november 2014 ter griffie van dit hof ingekomen bezwaarschrift, op grond van artikel 2:27, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS) ingediend door de veroordeelde, genaamd:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [1968] te [geboorteplaats] (Roemenië),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
hierna te noemen: de veroordeelde.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de beschikking betreffende de ongewenstverklaring van de veroordeelde van 16 maart 2005;
- de Pro Justitia rapportages van 31 januari 2012 en 18 april 2012, opgemaakt door respectievelijk dr. B.A. Blansjaar, psychiater, en drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog;
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 februari 2012;
- de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012, waarbij de gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd;
- het advies van de officier van justitie van 13 mei 2013;
- de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de veroordeelde van 27 oktober 2014;
- het e-mailbericht van dr. C. Scripcaru, forensisch psychiater, van 18 januari 2014;
- het e-mailbericht van P. de Jong, werkzaam bij FPC Veldzicht, van 27 januari 2014.
Procesgang
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012 in de zaak met parketnummer 10/741415-11 ter zake van poging tot moord, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van de veroordeelde gelast. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 2 oktober 2012, na intrekking van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep.
Bij brief van 27 oktober 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de veroordeelde in kennis gesteld van zijn voornemen om deze rechterlijke uitspraak aan Roemenië te zenden met het oog op verdere tenuitvoerlegging aldaar en de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om op grond van 2:27, derde lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS) tegen dit voornemen bezwaar in te dienen bij dit hof.
De veroordeelde heeft bij bezwaarschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 5 november 2014, bezwaar gemaakt tegen de toezending van de rechterlijke uitspraak aan Roemenië met het oog op tenuitvoerlegging aldaar.
Het hof heeft dit bezwaarschrift, en de daaraan ten grondslag liggende stukken, op
4 december 2014 in raadkamer behandeld. Gehoord zijn de veroordeelde, bijgestaan door diens raadsman mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis, de advocaat-generaal mr. M. van Leent, alsmede de heer J.P. van Bodegraven, als beleidsmedewerker werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en de heer P. de Jong, als maatschappelijk werker extramuraal/vreemdelingen werkzaam bij FPC Veldzicht.

Overwegingen

De toelichting door de hierboven genoemde functionarissen
Tijdens het ketenoverleg tussen IOS, DJI en de vreemdelingenpolitie is de casus van de veroordeelde besproken. Gelet op het verleden van de veroordeelde is besloten om de WOTS/WETVVS-procedure te volgen. In januari 2014 is er contact gelegd met de heer Scripcaru, forensisch psychiater in Roemenië. Er zijn vijf forensische instellingen in Roemenië. De komende periode zal het niveau van deze voorzieningen worden onderzocht en worden gekeken op welke wijze met de behandeling van de veroordeelde kan worden aangesloten op het behandelniveau in Roemenië. Er bestaat geen strafrechtelijke equivalent van de TBS-maatregel in Roemenië. Wel zijn er instellingen die gespecialiseerd zijn in de behandeling van forensische psychiatrische problematiek. Gelet op de problematiek van de veroordeelde is behandeling noodzakelijk. De behandeling kan in Nederland na het uitzitten van de vrijheidsstraf beginnen binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling en later door een forensische instelling in Roemenië worden overgenomen. Er is echter nog niet vastgesteld of de veroordeelde daadwerkelijk in een dergelijke instelling kan worden opgenomen. Omdat het niet mogelijk bleek om de terbeschikkingstelling eerder te doen aanvangen, is het tempo van het onderzoek verlaagd. Indien het vonnis niet inclusief de TBS-maatregel kan worden overgenomen, dan zou het niet verantwoord zijn om de veroordeelde over te dragen.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De veroordeelde wenst in Nederland te worden behandeld en het is onduidelijk waarom dit niet mogelijk zou zijn. De enkele omstandigheid dat hij ongewenst is verklaard, is daartoe onvoldoende. Het ministerie heeft voldoende tijd gehad om uit te zoeken of de TBS-maatregel aan Roemenië kan worden overgedragen. Uit het ter zitting verhandelde blijkt evenwel dat dit nog niet is gebeurd. De rechtbank Rotterdam heeft in haar vonnis expliciet overwogen dat er geen strafrechtelijke equivalent van de TBS-maatregel bestaat in Roemenië. Dit heeft als risico dat de veroordeelde in Roemenië na afloop van zijn gevangenisstraf onbehandeld vrij wordt gelaten met alle gevolgen van dien voor het recidiverisico. Het besluit van de minister is bovendien ongemotiveerd en derhalve onredelijk, nu niet kan worden getoetst of de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. Volgens de veroordeelde en zijn raadsman moet het bezwaarschrift dan ook gegrond worden verklaard. Aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de mogelijkheden van een overname van de TBS-maatregel door de Roemeense autoriteiten te doen onderzoeken, zoals voorgesteld door de advocaat-generaal, ligt niet in de rede.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De vraag is of de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. Bij gebreke van een onderbouwing van de beslissing is deze toetsing niet mogelijk. Met een gegrondverklaring van het bezwaarschrift is echter niemand gebaat. In dat geval zal het ministerie de mogelijkheden van een overname van de TBS-maatregel verder onderzoeken en vervolgens een nieuw besluit nemen om de rechterlijke uitspraak aan Roemenië te zenden met het oog op verdere tenuitvoerlegging aldaar. Gelet hierop ligt het in de rede om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek. De rechtbank Rotterdam heeft de TBS-maatregel opgelegd, maar gaat niet over de executie van deze maatregel. De executie van de maatregel staat thans ter discussie. De resocialisatie van de veroordeelde, en dus ook de behandeling, kan het beste plaats vinden in Roemenië. Er bestaat dus een legitieme behoefte aan een overdracht van de maatregel. Alles afwegende heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde de mogelijkheden van een overname van de TBS-maatregel door de Roemeense autoriteiten nader te doen onderzoeken.
Het oordeel van het hof
Verzoek nader onderzoek
Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de veroordeelde ingediende bezwaarschrift. Het verzoek tot het nader doen onderzoeken van de mogelijkheden van een overname van de TBS-maatregel door de Roemeense autoriteiten wordt afgewezen, nu de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken.
Overwegingen
Op grond van art. 2:27 lid 4 WETVVS heeft het hof de vraag te beantwoorden of de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen.
Het hof zal eerst nagaan of aan de formele voorwaarden is voldaan.
Artikel 2:24 WETVVS luidt als volgt:
Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat worden gezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien:
  • a. de veroordeelde zich in Nederland of in de uitvoerende lidstaat bevindt; en
  • b. de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat met de toezending heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
  • c. de veroordeelde om de toezending heeft verzocht of daarmee heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en
  • d. Onze Minister zich ervan heeft vergewist, al dan niet na overleg met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat, dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde in die staat.
Ad a. De veroordeelde – die de Roemeense nationaliteit heeft - bevindt zich in Nederland.
Ad b. Op grond van artikel 2.25 onder b WETVVS is er sprake van een geval waarin de instemming van Roemenië niet vereist is.
Ad c. Uit art. 2:26 onder b WETVVS en art. 6 lid 2 onder b Kaderbesluit 2008/909 blijkt dat de instemming in dit geval niet vereist is.
Ad d. Van overleg met de bevoegde autoriteiten van Roemenië blijkt niet. Bij de stukken bevindt zich onder meer een tweetal Pro Justitia rapportages en een reclasseringsadvies betreffende de veroordeelde, opgemaakt ten behoeve van de strafzaak ter zake waarvan de veroordeelde bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2012 is veroordeeld. Bij de stukken bevindt zich verder een afschrift van een beschikking tot ongewenstverklaring van veroordeelde. Uit deze stukken valt onder meer af te leiden - voor zover in dit verband van belang - dat veroordeelde geboren en getogen is in Roemenië en dat naaste familie van hem daar woont. Naar het oordeel van het hof heeft de minister zich door een en ander na te gaan voldoende ervan vergewist dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde in Roemenië.
Het hof gaat vervolgens na of de minister ook overigens tot de voorgenomen beslissing kan komen.
De rechtbank Rotterdam heeft in haar vonnis van 16 mei 2012 overwogen dat een maatregel met eenzelfde beveiligingsniveau en gelijke behandelmogelijkheden noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij (zowel de Nederlandse als de Roemeense).
Het recidiverisico indien de veroordeelde zonder behandeling na afloop van de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf weer op straat komt te staan, wordt als hoog ingeschat. Tijdens de behandeling in raadkamer is gebleken dat het ministerie het noodzakelijk acht dat zowel de gevangenisstraf als de maatregel van terbeschikkingstelling wordt overgedragen. Indien de TBS-maatregel niet kan worden overgedragen, acht het ministerie de overdracht niet verantwoord. Het is echter onduidelijk of de maatregel van terbeschikkingstelling wel aan Roemenië kan worden overgedragen, nu immers aldaar geen strafrechtelijk equivalent van de TBS-maatregel bestaat en, hoewel er instellingen zijn die gespecialiseerd zijn in forensische psychiatrische problematiek, nog onduidelijk is of de veroordeelde in een dergelijke instelling kan worden opgenomen. Onderzoek hiernaar en met name ook het zorg- en beveiligingsniveau van deze voorzieningen in Roemenië heeft nog niet plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing tot overdracht van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf en maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan komen.

Beslissing

Het hof:
Wijst af het verzoek tot het nader doen onderzoeken van de mogelijkheden van een overname van de maatregel van terbeschikkingstelling door de Roemeense autoriteiten.
Verklaart het bezwaarschrift gegrond.
Aldus gedaan door
mr. J.A.W. Lensing als voorzitter,
mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. P.R. Wery als raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 18 december 2014 in het openbaar uitgesproken.