ECLI:NL:GHARL:2014:10302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
200.138.547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake verzoek tot aanvulling van een eerder arrest in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2014 een herstelarrest gewezen naar aanleiding van een verzoek van mr. M.H.M. Deppenbroek, namens de geïntimeerde, om het eerdere arrest aan te vullen. Het verzoek betrof de beslissing over de vorderingen in reconventie, die samenhingen met de conventionele vorderingen van de geïntimeerde. Het hof overweegt dat in het eerdere arrest niet is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, maar dat de reconventionele vordering van Berkhof toewijsbaar is. Het hof wijst het verzoek van de geïntimeerde af, omdat de proceskostenveroordeling in beide instanties aan de geïntimeerde wordt opgelegd, gezien de samenhang tussen de vorderingen.

Daarnaast heeft het hof het verzoek van Berkhof om de geïntimeerde te veroordelen tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde proceskosten toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2013 en doet opnieuw recht. Het non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst wordt geschorst totdat in een bodemprocedure is vastgesteld dat het beding nog werking heeft. De vorderingen van de geïntimeerde worden voor het overige afgewezen, terwijl de vordering in reconventie van Berkhof wordt toegewezen. De kosten van beide instanties worden aan de geïntimeerde opgelegd, met specificatie van de bedragen voor griffierecht en salaris.

Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en blijft, wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand. De beslissing is gesteld op de minuut en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.547
(zaaknummer rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem C/05/248339)

beslissing op verzoek ex artikel 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Het hof heeft in de zaak Berkhof & Partners B.V. (hierna: Berkhof) tegen [geïntimeerde] (hierna: [geïntimeerde]) op 1 april 2014 arrest in kort geding gewezen.
1. Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. M.H.M. Deppenbroek op de voet van artikel 32 Rv. bij faxbericht van 4 april 2014 namens [geïntimeerde] om het arrest aan te vullen. Het gaat daarbij om het alsnog beslissen op de vorderingen in reconventie. Indien het hof tot aanvulling overgaat, dan verzoekt mr. Deppenbroek het hof terug te komen op de proceskostenveroordeling in die zin dat de kosten in beide instanties zullen worden gecompenseerd.
Berkhof is in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Bij faxbericht van 4 april 2014 heeft mr. R.H. van Dijke namens Berkhof verklaard bezwaar te hebben tegen inwilliging van het verzoek omdat volgens hem het hof wel degelijk in conventie en in reconventie heeft beslist en het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd. Voor compensatie van kosten is volgens mr. Van Dijk, anders dan mr. Deppenbroek voorstaat, geen plaats omdat [geïntimeerde] gelet op de samenhang van de conventie en de reconventie in beide instanties overwegend in het ongelijk is gesteld.
In hetzelfde faxbericht verzoekt mr. R.H. van Dijke op zijn beurt aanvulling van het arrest in die zin dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Berkhof onverschuldigd ter zake proceskosten aan [geïntimeerde] heeft voldaan alsmede dat [geïntimeerde] alsnog wordt veroordeeld in de kosten van de reconventie.
Hierop is een reactie gekomen van mr. Deppenbroek bij fax van 4 april 2014, waarop mr. R.H. van Dijke weer heeft gereageerd bij faxbericht van 4 april 2014.
2. Ten aanzien van hetgeen [geïntimeerde] heeft gevorderd overweegt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat in het arrest niet is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. De vorderingen in conventie (kort gezegd: schorsing van het relatiebeding in de koopovereenkomst en in de arbeidsovereenkomst) en in reconventie (kort gezegd: veroordeling van [geïntimeerde] om zich te onthouden van zakelijke contacten met relaties die toebehoorden aan [Z] en [geïntimeerde] Assurantiën) hingen zozeer met elkaar samen dat uit hetgeen ten aanzien van de conventie is overwogen, voortvloeit dat de reconventionele vordering van Berkhof toewijsbaar is. Het dictum zal op dat punt volledigheidshalve worden aangevuld. Voor een proceskostenveroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in reconventie ziet het hof geen aanleiding, vanwege de samenhang tussen beide vorderingen. Voor compensatie van kosten is geen plaats nu, zoals ook uit 4.9 van het arrest blijkt, voor Berkhof schending van het relatiebeding uit de koopovereenkomst het belangrijkste was en Berkhof daarin in hoger beroep in het gelijk is gesteld, zodat [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties moet worden veroordeeld. Het hof wijst het verzoek daarom af.
3. Ten aanzien van hetgeen Berkhof heeft gevorderd overweegt het hof als volgt. Het verzoek ten aanzien van de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de reconventie wordt afgewezen nu, als overwogen, de conventionele en reconventionele vorderingen zozeer met elkaar samen dat het hof aanleiding heeft gezien geen aparte kostenveroordeling voor de reconventionele vordering uit te spreken.
Het hof is verder van oordeel dat in het arrest inderdaad is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde dat ziet op de veroordeling tot terugbetaling van hetgeen Berkhof onverschuldigd ter zake proceskosten aan [geïntimeerde] heeft voldaan en wijst het verzoek toe.
De beslissing onder 6 zal worden aangepast en aangevuld. Het hof zal daarom de gehele beslissing hieronder opnemen. Deze beslissing luidt als volgt:

6. De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) van 1 oktober 2013 en doet opnieuw recht;
schorst het non-concurrentiebeding zoals vervat in artikel 18 van de op 31 juli 2008 tussen [geïntimeerde] en Berkhof gesloten arbeidsovereenkomst totdat in een bodemprocedure bij een rechterlijke uitspraak die gezag van gewijsde heeft verkregen is vastgesteld dat het beding nog werking heeft;
wijst de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] voor het overige alsnog af;
wijst de vordering in reconventie van Berkhof alsnog toe;
veroordeelt [geïntimeerde] wat betreft de conventie in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Berkhof wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op
€ 589,- voor griffierecht en op € 816,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 375,71 voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Berkhof terug te betalen hetgeen Berkhof ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente van de dag der voldoening tot de dag van terugbetaling;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze aanvulling wordt gesteld op de minuut.
Voor het overige blijft het arrest, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, L.F. Wiggers-Rust en J.P Fokker en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 april 2014.