Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1],
hierna: [appellant 1],
en haar vennoten,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: de heer [appellant 2],
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: mevrouw [appellant 3],
verzoekers,
hierna gezamenlijk:
[appellanten],
advocaat: mr. J. Backx, kantoorhoudend te Rotterdam,
ABN AMRO,
1.Het procesverloop
2.2 De beoordeling
2.7 In bedoeld vonnis heeft de rechtbank de conventionele vordering van [appellanten] – veroordeling van ABN AMRO tot uitkering van een bedrag ter vergoeding van de brandschade – afgewezen. De rechtbank heeft de reconventionele vordering van ABN AMRO – veroordeling van [appellanten] tot vergoeding van door haar gemaakte kosten – gedeeltelijk toegewezen. [appellanten] zijn van het vonnis van de rechtbank van 12 maart 2014 in hoger beroep gekomen. Het appel is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.153.723.
2.8 [appellanten] verzoeken het hof een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Hiertoe voeren [appellanten] onder andere aan dat zij voorzien dat zij tegenbewijs zullen moeten leveren tegen het door ABN AMRO overgelegde bewijsmateriaal van de stelling dat er sprake is van brandstichting en dat [appellanten] daarbij betrokken zouden zijn. [appellanten] stellen belang te hebben bij het veilig stellen van getuigenbewijs. Daarnaast willen [appellanten] het voorlopig getuigenverhoor aanwenden om een inschatting van hun proceskansen te maken.
2.10 Het hof stelt vast dat [appellanten] op 11 november 2014 een memorie van grieven in de bodemzaak hebben genomen. Naar het oordeel van het hof is het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor hierdoor in strijd met de goede procesorde. Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad kunnen grieven tegen een vonnis van de rechtbank in beginsel alleen in de memorie van grieven en in de memorie van antwoord worden aangevoerd (vgl. HR 23 september 2011,
NJ2013, 6). Door het nemen van de memorie van grieven hebben [appellanten] in beginsel hun procespositie bepaald. Van omstandigheden die maken dat een voorlopig getuigenverhoor desondanks voor [appellanten] nodig is om hun procespositie in te schatten is niet gebleken. Verder is naar het oordeel van het hof niet gebleken van omstandigheden die zouden maken dat de getuigen in een voorlopig getuigenverhoor zouden moeten worden gehoord om te voorkomen dat bewijs verloren gaat.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De bodemrechter zal in de hoger beroepsprocedure beslissingen nemen ter zake van de ook in de memorie van grieven vervatte bewijsaanboden.