In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een ontruimingsvordering die voortvloeit uit een geschil tussen appellanten en geïntimeerde over de kwalificatie van een overeenkomst. Appellanten, die gezamenlijk optreden, hebben in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat er sprake is van een bruikleenovereenkomst en niet van een huurovereenkomst, en hebben daarnaast de ontruiming van een zomerhuisje door de geïntimeerde gevorderd. De rechtbank Almelo heeft de vorderingen van appellanten in haar vonnissen van 20 juli 2011 en 2 mei 2012 afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de stukken en de grieven van appellanten. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde het zomerhuisje in gebruik heeft gekregen op basis van een overeenkomst uit 2004, waarin is bepaald dat hij in het zomerhuisje mag blijven wonen totdat hij een nieuwe woning heeft gevonden. Het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een tegenprestatie voor het gebruik van het zomerhuisje, waardoor de overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een bruikleenovereenkomst. De grieven van appellanten zijn gegrond bevonden, en het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd. De geïntimeerde is veroordeeld om het zomerhuisje binnen drie maanden na het arrest te ontruimen, zonder dat hieraan een dwangsom is verbonden. De kosten van beide instanties zijn gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie tussen partijen.