ECLI:NL:GHARL:2014:10082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
200.136.969-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en toepassing woonlandbeginsel bij behoeftebepaling

In deze zaak gaat het om de wijziging van de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun twee minderjarige kinderen. Het huwelijk van partijen is in 2008 ontbonden, waarna de kinderen bij de vrouw zijn gaan wonen. De man heeft in 2012 verzocht om de alimentatie, die destijds op € 250 per kind per maand was vastgesteld, te wijzigen naar nihil of een door de rechtbank te bepalen bedrag. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de alimentatie noodzakelijk was. De man heeft aangevoerd dat de behoefte van de kinderen lager is, omdat zij in Colombia wonen, waar de levensstandaard lager is dan in Nederland. Het hof heeft de behoefte van de kinderen berekend en vastgesteld dat deze in Colombia op ongeveer € 183 per kind per maand kan worden gesteld.

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man heeft het hof rekening gehouden met zijn netto besteedbaar inkomen, dat op € 1.674 per maand is vastgesteld. Na berekening van de draagkracht is het hof tot de conclusie gekomen dat de man in staat is om een bijdrage van € 112,50 per kind per maand te betalen, met ingang van 1 mei 2012. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatie is vastgesteld, waarbij ook is bepaald dat de man niet hoeft terug te betalen voor eventuele te veel betaalde bedragen in de tussenliggende periode.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.969/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/197785 / FL RK 12-850)
beschikking van de familiekamer van 23 december 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D.G. Nagel, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerster],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen mr. drs. O.O. van der Lee, kantoorhoudend te Amsterdam,
thans geen advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende te Almere, van 28 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 november 2013;
- een journaalbericht van 22 april 2014 met bijlagen van mr. Nagel;
- een journaalbericht van 24 april 2014 met bijlage van mr. Nagel;
- een journaalbericht van 5 mei 2014 met bijlagen van mr. Nagel;
- een journaalbericht van 8 mei 2014 met bijlage van mr. Nagel.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2014 plaatsgevonden. De man is verschenen, bijgestaan door mr. Nagel. De vrouw is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.

3.De vaststaande feiten en de procedure in eerste aanleg

3.1
Partijen zijn [in] 1998 te [B] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de thans nog minderjarige:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), geboren [in] 2001 te [C] (Colombia);
  • [d minderjarige2] (hierna: [d minderjarige2]), geboren [in] 2004 te [C] (Colombia),
geboren.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 oktober 2008 in de registers van de burgerlijke stand. De kinderen hebben sindsdien hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking van 15 oktober 2008 is de (met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand) door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen conform de overeenstemming tussen partijen op € 250,-- per kind per maand bepaald.
3.4
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 1 mei 2012, verzocht om de beschikking van 15 oktober 2008 te wijzigen en te bepalen dat de door de man te leveren bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen op nihil wordt gesteld, dan wel op een bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen, zulks met ingang van de datum van indiening van onderhavig verzoekschrift, dan wel met ingang van de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, dan wel met ingang van een datum als de rechtbank meent in goede justitie te moeten bepalen en de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 14 juni 2012. Zij verzoekt de rechtbank om de man in zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderbijdrage afgewezen.
3.7
De man verzoekt het hof in zijn beroepschrift om de beschikking van 28 augustus 2013 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
I. dat de beschikking van de rechtbank van 18 oktober 2008 wordt gewijzigd en derhalve te bepalen dat de door de man te leveren bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen op nihil wordt gesteld dan wel op een bedrag als het hof meent in goede justitie te moeten bepalen, zulks met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank dan wel met ingang van een datum dat het hof meent in goede justitie te moeten bepalen;
II. kosten rechtens.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [d minderjarige2].
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van [de minderjarige1] en [d minderjarige2] (grief I) en de draagkracht van de man (grieven II, III en IV).

5.De motivering van de beslissing

* de wijzigingsgrond
5.1
In hoger beroep is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan, hetgeen een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt.
* de ingangsdatum van de (eventuele) wijziging
5.2
Het hof zal - conform het verzoek van de man daartoe - de wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen laten ingaan op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift van de man (te weten: 1 mei 2012), nu in de onderhavige zaak niet gebleken is van redenen om van dit uitgangspunt af te wijken. Voor wat betreft de terugbetalingsverplichting van de vrouw verwijst het hof naar hetgeen onder rechtsoverweging 5.14 wordt overwogen.
* de behoefte van [de minderjarige1] en [d minderjarige2]
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de behoefte van de kinderen lager ligt dan
€ 250,-- per kind per maand, nu de kinderen niet langer in Nederland wonen maar in Colombia alwaar de levensstandaard lager is. Ter zitting heeft de man desgevraagd verklaard dat de vrouw op 20 april 2012 met de kinderen naar het buitenland is verhuisd.
5.4
Het hof stelt vast dat de behoefte van de kinderen nimmer in rechte is vastgesteld, daar partijen destijds een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zijn overeengekomen van € 250,-- per kind per maand, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de man de volledige huwelijkse schuldenlast voor zijn rekening zou nemen.
5.5
Derhalve ziet het hof aanleiding om, mede gelet op de grief van de man op dit punt, de behoefte van de kinderen te berekenen. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn inkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen (te weten: in 2008) € 2.100,-- netto per maand bedroeg, hetgeen nog vermeerderd dient te worden met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het inkomen van de man circa
€ 2.310,-- netto per maand bedroeg. Gelet op de NIBUD-tabellen van 2008 bedroeg de behoefte van de kinderen in 2008 - rekening houdend met 6 kinderbijslagpunten - afgerond
€ 480,-- per maand, derhalve € 240,-- per kind per maand. De behoefte van de kinderen in Nederland bedroeg in 2012 - na indexering - afgerond € 261,-- per kind per maand.
5.6
Het hof is - met de man van oordeel - dat de levensstandaard in Colombia lager ligt dan in Nederland, zodat conform de 'regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012' de behoefte van de kinderen in Colombia op 70% van de behoefte van de kinderen in Nederland kan worden gesteld. Dit brengt de behoefte van de kinderen in Colombia in 2012 op een bedrag van afgerond € 183,-- per kind per maand.
* de draagkracht van de man
5.7
Het hof zal, conform het verzoek van de man, bij de beoordeling van de draagkracht van de man over de gehele periode, derhalve met ingang van 1 mei 2012, rekening houden met de nieuwe rekenwijze voor het berekenen van kinderalimentatie.
5.8
Uit de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening blijkt van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 1.674,-- per maand. De man heeft niet gegriefd tegen het inkomen dat de rechtbank heeft meegenomen in de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening, zodat het hof van voornoemd netto besteedbaar inkomen zal uitgaan.
5.9
Weliswaar is ter zitting gebleken dat per 13 oktober 2014 de (gedeeltelijke) WW-uitkering van de man is beëindigd, doch de bezwaartermijn loopt nog en de man is voornemens tegen de beëindiging van de (gedeeltelijke) WW-uitkering bezwaar aan te tekenen. Het is thans dan ook, naar het oordeel van het hof, onvoldoende duidelijk welke consequenties dit voor het netto besteedbaar inkomen van de man zal hebben, mede nu door de man geen recente inkomensgegevens in het geding zijn gebracht en de man vanuit [B] ook nog een recht op ouderdomspensioen heeft. Het hof ziet in de (gedeeltelijke) beëindiging van de WW-uitkering van de man dan ook geen aanleiding om van een ander netto besteedbaar inkomen van de man uit te gaan.
5.1
Hoewel de man heeft aangevoerd dat er volgens hem rekening dient te worden gehouden met de door hem gestelde aflossing op de huwelijkse schulden, blijkt uit de beschikking van 15 oktober 2008 dat partijen destijds het volgende zijn overeengekomen:
"(…)
Bij de bepaling van het bedrag aan kinderalimentatie is er mee rekening gehouden dat de man de volledige schuldenlast voor zijn rekening neemt. Van de man zal worden verwacht dat hij uiterlijk 1 augustus 2010 de schuldenlast heeft voldaan. Uiterlijk 1 juli 2010 zullen de man en de vrouw aan de hand van de omstandigheden als dan nagaan wat een redelijke kinderalimentatie per 1 augustus 2010 is. Voormelde schuldenlast zal op dat moment voor de bepaling van de draagkracht van de man niet langer als aftrekpost gelden."
5.11
Gelet op het vorenstaande en de stellingen en weren van de vrouw in eerste aanleg zal het hof bij de beoordeling van de draagkracht van de man het draagkrachtloos inkomen niet verhogen met de door de man gestelde aflossing op de huwelijkse schulden en evenmin met de door de man gestelde verplichtingen ten aanzien van de niet-huwelijkse schulden.
5.12
De draagkracht van de man bedraagt volgens de van toepassing zijnde formule (70% [€ 1.674,-- - ((0,3 x € 1.674,--) + 850)]) afgerond € 225,-- per maand.
5.13
De man is, gelet op het vorenstaande, derhalve in staat om met ingang van 1 mei 2012 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen van
€ 112,50 per kind per maand. Het hof zal dienovereenkomstig bepalen.
* de (eventuele) terugbetalingsverplichting van de vrouw
5.14
Ter zitting is gebleken dat de man maandelijks - in afwachting van de beslissing - een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen heeft voldaan aan de vrouw via Western Union van € 300,--, derhalve € 150,-- per kind per maand. Gelet op het gegeven dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, zal het hof bepalen dat voor zover de man vanaf 1 mei 2012 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald dan de hiervoor onder rechtsoverweging 5.13 vermelde bijdrage, de bijdrage van de man tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald en deze bijdrage derhalve niet door de vrouw behoeft te worden terugbetaald.
5.15
Het hof overweegt ten overvloede dat de man zelf contact dient op te nemen met het LBIO om aan te tonen dat hij deze maandelijkse bijdragen via Western Union heeft voldaan aan de vrouw, zodat hij niet ook nog eens door het LBIO daarvoor wordt aangeslagen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en opnieuw beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende te Almere, van 28 augustus 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 15 oktober 2008 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 mei 2012 op € 112,50 per kind per maand, met dien verstande dat, voor zover de man over de periode vanaf 1 mei 2012 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de bijdrage tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H. Garos, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. G. Jonkman, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 december 2014 in bijzijn van de griffier.