ECLI:NL:GHARL:2014:10022

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
14/00198
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op zelfstandigenaftrek en bewijs inzake urencriterium in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende, die een eenmanszaak drijft, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, waarbij de zelfstandigenaftrek niet is geaccepteerd door de Inspecteur. De Inspecteur betwist dat belanghebbende voldoet aan het urencriterium, dat vereist is voor de zelfstandigenaftrek. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 7.222 aan zelfstandigenaftrek opgenomen, maar de Inspecteur heeft dit afgewezen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming heeft besteed.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en bewijsstukken overgelegd, waaronder een urenoverzicht. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd. Het Hof heeft vastgesteld dat de uren niet zijn geregistreerd en dat het urenoverzicht slechts een globale weergave biedt van het aantal gewerkte uren. Bovendien heeft belanghebbende geen duidelijkheid kunnen geven over de werkzaamheden die onder de post 'diversen' vallen.

Het Hof concludeert dat, ondanks de overtuiging dat belanghebbende veel uren aan zijn onderneming heeft besteed, hij niet heeft aangetoond dat hij aan het urencriterium voldoet. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Tevens wordt opgemerkt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00198
uitspraakdatum
: 23 december 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2014, nummer AWB 13/4586, in het geding tussen belanghebbende
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.864. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 142.
1.2
De aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde [A], alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende drijft een eenmanszaak onder de naam “[D]”. De feitelijke activiteiten van deze eenmanszaak bestaan uit de verhuur van dertien kamers die op de bovenverdieping van het pand aan de [a-straat] 12-A te [L] zijn gelegen. Belanghebbende heeft deze bovenverdieping van een derde gehuurd.
2.2
Belanghebbende heeft kamers aan cliënten van [E] verhuurd. [E] is een organisatie die mensen met een beperking helpt hun leven weer op te bouwen.
2.3
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 een bedrag van € 7.222 aan zelfstandigenaftrek opgenomen.
2.4
De Inspecteur heeft voorafgaand aan het opleggen van de aanslag vragen gesteld aan belanghebbende over de zelfstandigenaftrek. De gemachtigde van belanghebbende heeft deze vragen bij brief van 25 juni 2012 beantwoord. Als bijlage bij deze brief is het volgende urenoverzicht (hierna: het urenoverzicht) opgenomen:
‘WERKUREN OVERZICHT [a-straat] 12A
onderhoud vuilnis huren ophalen reparaties diversen
Ma 2 1 1
Di 2 2 1
Wo 2 1 1
Do 2 1 1 1
Vr 2 1 1
Za 1 1
Totaal 10 3 1 5 5
Deze uren zijn plus/minus, de ene week kan een uur meer zijn dan de andere week.
In deze urenstaat is nog niet de administratie meegerekend.
Storingen die ’s avonds gebeuren (cv, elektra, lekkages, etc. zijn hier ook niet in berekend.
En kamerbezichtigingen ook niet.
per week zitten er ongeveer 25 werkuren in.’
2.5
Nadat de Inspecteur om nadere informatie heeft gevraagd, heeft belanghebbende zelf schriftelijk als volgt gereageerd:
‘U geeft aan dat de uren die ik maak niet onderbouwd zijn, dit is ook niet te doen omdat ik per dag soms wel 3 a 4 keer naar het pand toe rij. De reiskosten kunnen dan ook niet met 1 rit per dag berekend worden.
Ook ben ik er nog vaak in het weekend als er problemen zijn.
Met onderhoud wordt bedoeld dat er met huurders wordt gesproken als er problemen zijn en omdat er veel allochtone mensen zitten wordt er ook geholpen met vragen over instanties, dit neemt gewoon veel tijd in beslag, daar dit ook veel financiële problemen betreft.
De materiaalkosten zijn niet afgetrokken omdat het in 9 van de 10 gevallen om klein onderhoud gaat, schroeven, spijkers, gipsplaten, lampen, lekkende kranen, verstoppingen, dit is gewoon aan de orde van de dag.
De uren op de staat is een laag gemiddelde, een kamerverhuurpand is gewoon veel werk, en ik ben van mening dat ik zeker wel voldoe aan het urencriterium.’
2.6
Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de zelfstandigenaftrek niet geaccepteerd omdat belanghebbende volgens hem niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft voldaan aan het urencriterium.
2.7
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen. De Rechtbank heeft belanghebbende eveneens in het ongelijk gesteld. Naar het oordeel van de Rechtbank is belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan het urencriterium.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of is voldaan aan het urencriterium. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) is.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.509.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek dient de ondernemer aan het urencriterium te voldoen (artikel 3.76, lid 1, van de Wet). Onder het urencriterium wordt in dit verband en voor zover van belang verstaan, het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet (artikel 3.6, lid 1, van de Wet).
4.2
Belanghebbende stelt, doch de Inspecteur betwist, dat door hem aan het urencriterium is voldaan. Alsdan rust op belanghebbende de last zulks aannemelijk te maken. Meer in het bijzonder dient belanghebbende aannemelijk te maken dat hij ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming heeft besteed.
4.3
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming heeft besteed, heeft belanghebbende vóór de aanslagregeling het urenoverzicht overgelegd (zie 2.4) en nader toegelicht (zie 2.5). In het hogerberoepschrift heeft belanghebbende gesteld dat kamers werden verhuurd aan cliënten van [E] (zie 2.2), dat deze cliënten problemen met alledaagse dingen moeilijk zelf kunnen oplossen, dat hij meerdere keren per dag werd gebeld voor de meest simpele problemen en vanwege het moeilijk kunnen communiceren vaak naar het pand aan de [a-straat] 12-A te [L] moest rijden, dat de opgevoerde auto- en transportkosten ad € 445 zeker geen betrekking hebben op ritten tussen zijn woonadres en het verhuurde pand omdat hij vaak al in het centrum van [L] was en vaak ook nog op de scooter reed, dat er na vertrek van een huurder veel tijd in de kamer moest worden gestoken om de kamer weer verhuurbaar te maken, dat er meerdere keren per week schoon moest worden gemaakt en dat hij voor het door hem gepleegde klein onderhoud de materialen thuis had liggen.
4.4
Het Hof acht belanghebbende met het overleggen van het urenoverzicht en zijn (in de gedingstukken en ter zitting gegeven) toelichting daarop, niet in zijn bewijslast geslaagd. Hoewel het Hof de overtuiging heeft gekregen dat belanghebbende veel uren heeft besteed aan zijn onderneming, is hij – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1.225 uren aan zijn onderneming heeft besteed. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat de gemaakte uren niet zijn geregistreerd, ook niet voor een deel van het jaar, en dat in het urenoverzicht – dat ziet op een gemiddelde week – slechts een globale weergave is opgenomen van het aantal gewerkte uren, terwijl belanghebbende ter zitting van het Hof geen duidelijkheid kon geven welke werkzaamheden nu precies onder de post ‘diversen’ vallen. Ook is het voor het Hof onduidelijk gebleven, gelet op de opgevoerde auto- en transportkosten ad € 445, hoe vaak belanghebbende naar het pand is gereden. Verder acht het Hof het niet aannemelijk dat belanghebbende – zoals in het urenoverzicht is opgenomen – vijftien uur per week heeft besteed aan onderhoud en reparaties, omdat het alleen klein onderhoud betreft en belanghebbende geen kosten van materiaal ten laste van zijn winst uit onderneming heeft gebracht.
4.5
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslag in stand blijft, is voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente geen plaats.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. B.A.P. baron van Harinxma thoe Slooten als griffier.
De beslissing is op
23 december 2014in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 december 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.