Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken
2.Het geding in hoger beroep
A. de man aan de vrouw in verband met de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden een bedrag dient te voldoen ter hoogte van € 155.479,--, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2013;
3.De wijziging van eis.
In de zaak onder nummer 200.130.987:
4.Geweigerde stukken
5.De vaststaande feiten.
2. De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand per de aanvang van de dag van het instellen van een verzoekschrift daartoe. De beschrijving van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed.
- De éénmanszaak van de man: [H];
- De éénmanszaak van de vrouw: Makelaardij [E], tot het vermogen waarvan behoort een pand aan de [c-straat] 43 te [Z];
- De onroerend goederen die aan de vrouw toebehoren:
- De inboedelgoederen die zich bevinden in het pand aan de [b-straat] en in het appartement in Zwitserland;
- Diverse polissen;
- Saldi van diverse bankrekeningen die op naam van de vrouw, op naam van de man of op naam van beiden staan;
“Het verschil in waarde op de beide peildata heeft voornamelijk te maken met de privé opnamen die in 2006 ten laste van de kapitaalrekening hebben plaatsgevonden.”
6.De grieven
In de beide zaken
grief VIbezwaar hier tegen. Volgens haar behoorde het bedrag van € 232.400,-- niet tot het ondernemingsvermogen van de onderneming van de man, maar betrof het geld dat op de spaarrekening van partijen stond. De vrouw betoogt dat het bedrag van € 232.400,- ook niet bij de door [G] vastgestelde waarde van de onderneming is betrokken. De vrouw stelt dat de man genoemd bedrag onder zich heeft en dat dat bedrag nog in de verrekening moet worden betrokken.
grief Igesteld dat het bedrag van
grief VIIIbezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank om uit te gaan van een waarde van zijn onderneming, waarbij slechts rekening is gehouden met een inbreng van 20% van de economische waarde van het pand aan de [a-straat]. De man voert daartoe aan dat in de boekhouding van de onderneming en door de fiscus tot en met 2006 van een economische inbreng van 25% is uitgegaan, zodat in ieder geval dat percentage moet worden gehanteerd. De man pleit er echter voor om 35% van de economische waarde aan de onderneming toe te rekenen, omdat dat overeenkomt met het vloeroppervlak dat hij in gebruik had.
grief Iverder dat de rechtbank ten onrechte de waarde van zijn onderneming niet heeft bepaald per 12 december 2006.
grief IIstelt, in beginsel vrij om, voor zover redelijk en billijk, te bepalen met welke feiten en omstandigheden bij de vaststelling van de waarde van een vermogensbestanddeel rekening dient te worden gehouden en om vervolgens met in achtneming daarvan tot een waardeberekening te komen. Het hof zal daarom de waarde van de onderneming van de man schatten en daarvoor aansluiting zoeken bij de waarde die [G] aan de onderneming per 31 december 2005 heeft toegekend ad
grief Idat de rechtbank ten onrechte van een peildatum van eind 2005 is uitgegaan. Het hof gaat hieraan voorbij om redenen als vermeld in overweging 6.10. Voor zover de man bedoelt te stellen dat de rechtbank bij de schatting van de waarde van de onderneming van de vrouw ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de door [G] berekende waarde per eind 2005, dan zal het hof die grief samen behandelen met grief IX van de man.
grief IXin essentie dat de rechtbank ten onrechte het door de vrouw in 2006 uit haar onderneming opgenomen bedrag van € 246.000,- niet afzonderlijk in de verrekening heeft betrokken.
“Uit het in de bijlage opgenomen overzicht blijkt dat de stand van de liquide middelen van Makelaardij [E] ultimo 2005 € 275.241,77 bedroeg. Volgens de jaarrekening bedroeg de stand € 271.223,-. Het verschil ad € 4.019,- betreft de saldi van de bankrekeningen [00004] en [00005].
grief Xdat de rechtbank de saldi van de bankrekeningen lukraak heeft verdeeld en daarbij niet bij alle bankrekeningen de juiste peildatum heeft gehanteerd en/of van bankrekeningen geen rekeningafschriften heeft verlangd, waardoor de saldi op de bankrekeningen niet juist zijn verdeeld.
grief VIIdat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ter zake van het pand aan de [c-straat] een negatief bedrag van € 47,987,18 verrekend moet worden, in die zin dat hij de helft daarvan aan de vrouw dient te betalen. Hij voert daartoe onder meer aan dat de rechtbank is uitgegaan van de in 2009 verkregen verkoopopbrengst van het pand € 270.078,67, terwijl de waarde op de peildatum van 12 december 2006 moet worden verrekend. Die waarde bedraagt volgens de man € 290.000,-, zoals berekend door [M] Makelaardij. Verder betoogt de man dat de rechtbank bij de berekening van het te verrekenen bedrag op de vastgestelde waarde ten onrechte diverse bedragen in mindering heeft gebracht.
grief IIIgesteld dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de woning aan de [b-straat] is aangeschaft als beleggingsobject in de zin van artikel 13 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden.
" (…) ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, (zal, hof) nog geen verrekening plaatsvinden van die vermogensbestanddelen, die bestemd zijn voor belegging en daarop betrekking hebbende schulden, die ten tijde van de verrekening per saldo niet minimaal de totaalkosten van de investering bedragen.(..)"
grief Iopgekomen en de man in
grief V.
grief IVdat de woning in Zwitserland een beleggingsobject is als bedoeld in artikel 13 lid 8 van de huwelijkse voorwaarden en dat de vrouw, door de woning zonder zijn instemming te verkopen, de in de voorwaarden genoemde boete heeft verbeurd. Volgens de man geldt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ook wanneer de woning niet tegen een lager bedrag dan het bedrag van de investering is verkocht.
grief VIdat de rechtbank de waarde van de woning in Zwitserland ten onrechte heeft bepaald op CHF 209.000,-.
grief IIdat de rechtbank haar ten onrechte heeft veroordeeld om per saldo aan de man CHF 103.600,- (CHF 104.500,-, - CHF 900,-, zie overweging 6.47) te voldoen zonder daarbij een wisselkoers vast te stellen. Volgens de vrouw leidt zij nu een koersverlies. Zij betoogt dat moet worden uitgegaan van een koers van € 1,- = CHF 1,48, zodat zij in Euro's per saldo € 70.260,59 aan de man moet voldoen.
grief IIIdat de rechtbank met voornoemde beslissingen ten onrechte voorbij is gegaan aan haar stellingen dat veel meer huur ontvangen had moeten worden en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een duidelijk overzicht ontbreekt van de huurovereenkomsten per unit vanaf 12 december 2006 tot 7 december 2009.
grief IVonder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij aan de man een bedrag van € 5.720,40 moet betalen in verband met de inhoud van de kluis die zich in de woning aan de [b-straat] bevond. De vrouw voert daartoe aan dat de man deze kluis in december 2006 heeft meegenomen en dat zij niet over de inhoud daarvan beschikt.
grief Vdat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij in verband met de verdeling van inboedelgoederen een bedrag van € 2.500,- aan de man moet betalen.
grief VIIdat de man niet heeft voldaan aan de door de rechtbank gegeven veroordeling om aan haar bankafschriften betreffende de rekeningen bij de [c-bank] bank en bij de [d-bank] te verstrekken en om aan haar de helft van de op die rekeningen aanwezige saldi te doen toekomen. De vrouw wenst dat aan die veroordeling een dwangsom zal worden verbonden.
grief VIIIdat voor de verrekening van de belastingschulden ten onrechte is uitgegaan van schulden tot een bedrag van € 62.775,-.
719,22
70.260,59
0,-