4.16 Uit de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis volgt, dat op grond van artikel 69 de betaalde motorrijtuigenbelasting wordt nageheven in verband met het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling. Ofschoon aan de overtreding van de norm ook een strafsanctie is verbonden, namelijk een geldboete (artikel 70 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) is de toepassing van artikel 69 van de Wet MRB naar het oordeel van het Hof niet bestraffend van aard, maar heeft deze een reparatoir doel. De handelaarsregeling van artikel 1, tweede lid van de Wet MRB vormt een uitzondering op de hoofdregel dat motorrijtuigenbelasting verschuldigd is ter zake van het houden van een motorrijtuig. Zonder de handelaarsregeling zou belanghebbende belasting verschuldigd zijn over alle motorrijtuigen die tot zijn bedrijfsvoorraad behoren. De handelaarsregeling is enkel van toepassing indien aan de daaraan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, beoogt artikel 69 van de Wet MRB de belasting na te heffen die belanghebbende door gebruikmaking van de handelaarsregeling niet heeft voldaan over het houden van de motorrijtuigen die tot zijn bedrijfsvoorraad behoren. Daarbij wordt niet voor alle tot de bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuigen belasting nageheven, maar slechts voor één motorrijtuig naar een forfaitair tarief. Naast het reparatoire doel van de naheffing dient het daarbij toegepaste tarief ook een preventief doel. In de Memorie van Toelichting is daarover opgemerkt, dat de na te heffen belasting altijd berekend wordt over een tijdsduur van twaalf maanden ten einde misbruik van de regeling te voorkomen (TK, vergaderjaar 1990-1991, 22 238, nr. 3, blz. 17-18). Naar het oordeel van het Hof overheerst evenwel het reparatoire karakter van de sanctie.
4.17 De aard en zwaarte van de sanctie brengt evenmin mee dat de naheffing als strafrechtelijke vervolging moet worden aangemerkt. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat artikel 69 van de Wet MRB een forfaitaire berekening inhoudt, waarbij de motorrijtuigenbelasting wordt vastgesteld onafhankelijk van het aantal motorrijtuigen dat op het moment van de overtreding in de bedrijfsvoorraad zijn opgenomen. De uit deze forfaitaire berekening voortvloeiende belasting van € 412 per overtreding is een relatief laag bedrag. Gelet op het belang van een belastingplichtige bij voortzetting van de handelaarsregeling is de gekozen maatregel - het in stand laten van de regeling en heffing voor één motorrijtuig over twaalf maanden - niet disproportioneel.
4.18 Het Hof merkt de naheffing op grond van artikel 69 van de Wet MRB niet aan als een maatregel met een bestraffend of afschrikwekkend karakter, zodat artikel 6 van het EVRM hierop niet van toepassing is. Belanghebbendes beroep op laatstgenoemd artikel faalt. Het Hof zal de naheffingsaanslagen in stand laten.
4.19 Het betoog van belanghebbende dat de verzuimboeten dienen te vervallen, omdat sprake is van een dubbele bestraffing faalt, omdat het Hof de naheffingsaanslagen niet als strafsanctie aanmerkt. Ook de stelling van belanghebbende dat artikel 67c van de AWR niet van toepassing is, omdat hij de verschuldigde belasting niet te laat heeft betaald, wijst het Hof af. De verzuimboete ziet, anders dan belanghebbende stelt, niet op de te late betaling van de motorrijtuigenbelasting, maar op het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling. In dat geval kan de inspecteur ingevolge artikel 70 van de Wet MRB een verzuimboete opleggen met overeenkomstige toepassing van artikel 67c van de AWR.
4.20 Het Hof heeft tot taak te onderzoeken, of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de Inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd (HR 10 juni 2005, nr. 40.601, LJN AT7216, BNB 2005/293). Uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wet MRB volgt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het opleggen van een verzuimboete van 100 percent gelet op het relatief lage bedrag aan verschuldigde belasting. Belanghebbende wist dat hij de auto van een handelaarskenteken moest voorzien, maar heeft daarvan bewust afgezien gelet op het risico van diefstal en het ongemak van het telkens door de politie te worden aangehouden. Belanghebbende wist voordat hij in juli 2011 met de auto zonder handelaarskenteken gebruikmaakte van de weg ook, dat bij een constatering van dit gebruik door de Inspecteur een naheffingsaanslag kon volgen die berekend zou worden over een tijdsduur van twaalf maanden, gerekend tot en met de dag van constatering. Gelet op de omstandigheden van het geval heeft de Inspecteur terecht verzuimboeten opgelegd ter zake van het niet voldoen aan de in artikel 1, tweede lid, van de Wet MRB gestelde voorwaarden. Het Hof acht de opgelegde verzuimboeten passend en geboden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.