ECLI:NL:GHARL:2013:CA3732

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
24-000775-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 11 maart 2011, waarbij hij met zijn auto tegen twee fietsers aanreed, wat resulteerde in de dood van [slachtoffer1] en zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer2]. De verdachte reed op het moment van het ongeval onder invloed van alcohol, met een ademalcoholgehalte van 770 microgram per liter uitgeademde lucht, en met een snelheid die aanzienlijk hoger was dan de toegestane 30 km/u. Het hof oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, maar sprak hem vrij van doodslag en poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. Het hof concludeerde dat de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier jaar. De uitspraak benadrukte de ernst van de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en hun nabestaanden, en de recidive van de verdachte werd meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000775-12
Uitspraak d.d.: 19 juni 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 26 maart 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 februari 2013 en 5 juni 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaren, met aftrek van de periode dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest en verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen zal opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2011 te [plaats] opzettelijk [slachtoffer1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een personenauto bestuurd terwijl hij in aanmerkelijke mate onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank (770 µg/l)
- rijdende over de [straat1] komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3],
- waarbij verdachte reed met een snelheid van (meer dan )(ongeveer) 80 km/uur, in ieder geval hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/uur en
- verdachte (vervolgens) het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] met onverminderde snelheid is opgereden,
- zulks terwijl [slachtoffer1], die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1], rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om zijn weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden,
- waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door [slachtoffer1] bestuurde fiets is aangereden (zulks terwijl die [slachtoffer1] verlichting voerde op zijn fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 11 maart 2011 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [straat1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden over de [straat1] komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3], na het gebruik van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
- waarbij verdachte reed met een snelheid van (meer dan) (ongeveer) 80 km/uur, in ieder geval hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/uur,
- en verdachte (vervolgens) het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] met onverminderde snelheid is opgereden,
- zulks terwijl [slachtoffer1] die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1] rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om zijn weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden,
- waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door [slachtoffer1] bestuurde fiets is aangereden, waardoor een ander ([slachtoffer1]) werd gedood, (zulks terwijl die [slachtoffer1] verlichting voerde op zijn fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was), zulks terwijl verdachte verkeerde onder de invloed van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank (770 µg/l);
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2011 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer2] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto over de [strtaat1] heeft gereden komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] terwijl hij, verdachte, in aanmerkelijke mate verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank (770 µg/l),
- rijdende met een snelheid van (meer dan) (ongeveer) 80 km/uur, in ieder geval hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/uur
- en verdachte (vervolgens) het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] met onverminderde snelheid is opgereden
- zulks terwijl [slachtoffer2] die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1] rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om haar weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden,
- waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door die [slachtoffer2] bestuurde fiets is aangereden en
- waarbij de fiets waarop die [slachtoffer2] reed, verhaakte voor, of gedeeltelijk onder de voorzijde van de door verdachte bestuurde auto en waarbij die fiets werd voortgeduwd over de rijbaan over een afstand van ongeveer 56 meter, en waarbij die [slachtoffer2] op de voorruit van de auto is terecht gekomen en door de auto over een afstand van ongeveer 56 meter is meegevoerd, (zulks terwijl die [slachtoffer2] verlichting voerde op haar fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 11 maart 2011 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [straat1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, over de [straat1] komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3], na het gebruik van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
- rijdende met een snelheid van (meer dan) (ongeveer) 80 km/u in ieder geval hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/u
- en verdachte (vervolgens) het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] met onverminderde snelheid is opgereden
- zulks terwijl [slachtoffer2] die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1] rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om haar weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door die
[slachtoffer2] bestuurde fiets is aangereden en waarbij de fiets waarop die [slachtoffer2] reed, verhaakte voor, of gedeeltelijk onder de voorzijde van de door verdachte bestuurde auto en waarbij die fiets werd voortgeduwd over de rijbaan over een afstand van ongeveer 56 meter en waarbij die [slachtoffer2] op de voorruit van de auto is terecht gekomen en door de auto over een afstand van ongeveer 56 meter is meegevoerd, (zulks terwijl die [slachtoffer2] verlichting voerde op haar fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was) zulks terwijl verdachte verkeerde onder de invloed van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank (770 µg/l), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter-bovenarm en/of een gebroken middenvoetsbeentje van de kleine teen van de rechtervoet en/of een wond aan de rechterknie en/of een wond op de rechtervoet en/of een wond op het achterhoofd, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van doodslag en poging tot doodslag
Het hof acht - met de rechter in eerste aanleg en de raadsman van verdachte - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft niet uit de gegevens van het dossier kunnen vaststellen dat bij verdachte sprake is geweest van opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm op de dood van de slachtoffers. Voor deze beslissing is van belang hetgeen het hof hierna in zijn overwegingen over het subsidiair tenlastegelegde zal bespreken.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De volgende vraag is of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van
artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. In de tenlastelegging is tevens opgenomen dat er sprake was van schuld bestaande in roekeloosheid, hetgeen een hoger strafmaximum tot gevolg heeft.
Het hof stelt het volgende vast.
Verdachte is op 11 maart 2011 te [plaats], rond acht uur in de avond, als bestuurder van een personenauto op de kruising [straat1]/[straat4]met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de in dezelfde richting rijdende fietsen gereden die werden bestuurd door [slachtoffer1] en zijn dochter [slachtoffer2]. Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer1] overleden en heeft [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte reed op dat moment harder dan de aldaar maximaal toegestane 30 kilometer per uur.
Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse; hij woonde en woont niet ver van de plaats van het ongeval. Het was (schemer)donker en de straatverlichting was aan. De slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2] voerden licht aan de achterzijde van hun fietsen en het wegdek was ten tijde van het ongeval schoon en droog. De kruising [straat1]/[straat4]was een overzichtelijke kruising.
Alcohol
Het ademalcoholgehalte van verdachte, gemeten na het ongeval, bedroeg 770 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Snelheid
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het ongeval 50 kilometer per uur reed.
Onderzoek naar de gereden snelheid
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is onderzoek gedaan om op objectieve wijze de door verdachte gereden snelheid te kunnen vaststellen. De snelheid die door de deskundigen werd berekend met betrekking tot de auto die als nummer 20 is aangeduid, kwam neer op meer dan 80 km per uur (tussen 87 en 95 km per uur). Deze berekeningen vonden plaats naar aanleiding van beelden die waren opgenomen door de bewakingscamera van het [naam] college, gelegen aan de [straat1]. Gebleken is dat de auto's buiten het beeld van de camera nog ongeveer 140 meter moesten overbruggen tot het punt van de aanrijding met [slachtoffer1].
Over de berekening van deze snelheid bestaat bij geen der partijen (veel) verschil van mening. Wel rees de vraag of de als nummer 20 aangeduide auto, waarvan zoals hiervoor reeds is aangegeven de gereden snelheid werd berekend, wel de auto van verdachte betrof. Om bij die auto uit te komen, moesten verschillende aannames worden gedaan, waarbij de factor tijd een doorslaggevende rol speelde. Zo moest rekening worden gehouden met het tijdsverschil tussen de klok van de bewakingscamera van het [naam] college en van de 112 centrale van de politie. Dat verschil, te weten 3.17 minuten, werd geconstateerd op
7 april 2011, derhalve bijna na een maand na het ongeval. Verder was van belang op welk tijdstip de telefonische meldingen van het ongeval bij de 112 centrale waren binnengekomen. Aangenomen werd dat er enige tijd verstrijkt voordat omstanders/omwonenden de 112 centrale daadwerkelijk kunnen bereiken.
Het hof heeft aan de hand van de behandeling ter terechtzitting op 6 februari 2013 geconstateerd dat op 27 maart 2011 de zomertijd en op 30 oktober 2011 de wintertijd zijn ingegaan. Uit het reeds ingestelde onderzoek bleek niet dat hiermee rekening was gehouden. Evenmin bleek of de manier van het “verzetten” van de klokken van de bewakingscamera van het [naam] college en de 112 centrale ten behoeve van de zomer- en wintertijd mogelijk van invloed was geweest op de geconstateerde verschillen.
Hierop heeft het hof op 20 februari 2013 een tussenarrest gewezen en heeft nader onderzoek gelast met betrekking tot de klokken van de bewakingscamera en de 112 centrale en het tijdsverschil tussen deze klokken. In hun proces-verbaal van 18 maart 2013 hebben verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] de vragen van het hof beantwoord. Daaruit is onder meer naar voren gekomen dat het verzetten van de klok van de 112 centrale automatisch heeft plaatsgevonden via de atoomklok. Ook is gebleken dat de bewakingscamera van het [naam] college op 25 november 2010 in gebruik is genomen en dat toen de tijd is ingesteld door de installateur en dat nadien de tijdsinstelling van de camera nooit meer is veranderd.
Ook is naar voren gekomen dat de tijd die in beeld van de camera verschijnt, de tijd is die op de camera (handmatig) is ingesteld toen hij werd geïnstalleerd. De tijd is vervolgens gaan lopen. Deze tijd is niet gelinkt aan de tijd van de computer, het programma behorend bij die computer of aan de atoomklok.
Ter terechtzitting van het hof op 5 juni 2013 is verbalisant [verbalisant1] als getuige gehoord.
[verbalisant1] heeft onder meer verklaard dat met het uur tijdverschil tussen de klok van het [naam] college en de klok van de 112 centrale als gevolg van het ingaan van de zomertijd, op 7 april 2011 bij het bepalen van het tijdverschil tussen beide klokken rekening is gehouden. Tevens heeft hij verklaard dat er op 24 mei 2013 (ambtshalve) opnieuw onderzoek is gedaan naar het tijdverschil tussen de klok van de inmiddels nieuwe 112 centrale van de politie (die ook gelijk loopt aan de tijd van de atoomklok) en de klok van de bewakingscamera. Toen is gebleken dat de klok van de bewakingscamera inmiddels 14.01 minuten voorliep op de klok van de 112 centrale. Dat betekent - kort gezegd - dat de klok van de bewakingscamera, met het verstrijken van de tijd, steeds méér is gaan voorlopen.
Het hof kan op basis van vorenstaande niet vaststellen wat het tijdverschil tussen de klok van de bewakingscamera en de klok in de 112 centrale was op 11 maart 2011, de datum van het ongeval. Niet is komen vast te staan dat het tijdverschil op die dag, net als op 7 april 2011, 3.17 minuten bedroeg. Daar komt bij dat niet vaststaat dat beide klokken op 25 november 2010, op het moment van installatie van de bewakingscamera, gelijk liepen. Daarover is geen informatie beschikbaar. Bij gebreke van dit ijkpunt kan niet worden vastgesteld dat het tijdverschil tussen 25 november 2010 tot 7 april 2011 is opgelopen van
0 tot 3.17 minuten. Hierdoor kan het tijdverschil op 11 maart 2011 niet via evenredige verdeling over de tussenliggende dagen worden vastgesteld.
Uit het dossier blijkt overigens evenmin dat verdachte met onverminderde snelheid door is blijven rijden toen hij buiten het bereik van de camera was gekomen en nog ongeveer 140 m is doorgereden tot het moment van het ongeval.
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - dat er met betrekking tot het tijdverschil tussen de klok van de 112 centrale en de klok van de bewakingscamera te veel onzekerheden zijn om vast te stellen dat verdachte in de auto met nummer 20 reed. Daarbij zij nog opgemerkt dat die beelden niet zo duidelijk zijn dat zijn auto daarop herkenbaar is.
Deze onzekerheid met betrekking tot het tijdverschil tussen de beide klokken is van toepassing op alle auto's die zijn opgenomen door de bewakingscamera. Dit leidt ertoe dat het hof niet kan vaststellen dat verdachte ten tijde van het ongeval ongeveer 80 kilometer per uur heeft gereden en dat dat de snelheid is geweest waarmee verdacht de twee slachtoffers heeft aangereden. Daartoe is onvoldoende dat in een ander onderzoek naar aanleiding van de geconstateerde schades aan de auto en de fietsen deze schades volgens de onderzoekers eerder passen bij een gereden snelheid van 80 km dan bij 10 km. Het hof acht die marge te groot om daar vergaande conclusies aan te kunnen verbinden.
Voor het hof staat wel vast - onder meer op basis van de eigen verklaring van verdachte dat hij 50 kilometer per uur reed - dat verdachte ten tijde van het ongeval aanzienlijk harder heeft gereden dan de maximaal toegestane 30 kilometer per uur.
Samengevat heeft het hof vastgesteld dat verdachte veel te hard heeft gereden in een woonwijk over een straat, voorzien van een als snelheidsbeperking bedoelde wegversmalling, en een drempel ter hoogte van de plaats van het ongeval, en waar een maximumsnelheid geldt van maximaal 30 km per uur. Hoewel ter plaatse goed bekend, heeft hij geen rekening gehouden met fietsers die de rijbaan op moeten komen en is hij tegen twee zich recht voor hem rijdende fietsers aangereden. Ook gelet op de plaatsen waar die fietsers uiteindelijk terecht zijn gekomen, [slachtoffer1] is zelfs over de auto heen “gevlogen”, is dit met een aanzienlijke snelheid gebeurd. Gezien de overzichtelijke situatie ter plaatse heeft verdachte die fietsers kunnen en moeten zien.
Deze rijwijze heeft verdachte aan de dag gelegd, terwijl hij onder invloed was van een fikse hoeveelheid alcohol.
Het hof acht daarom bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het omschreven ongeval aan zijn schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Voor roekeloosheid in de zin van die wet gelden in de jurisprudentie zeer strenge eisen. Voor dat verwijt is er in deze zaak onvoldoende bewijs.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 11 maart 2011 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [straat1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden over de [straat1], komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3], na het gebruik van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
- waarbij verdachte reed met een snelheid hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/uur,
- en verdachte vervolgens het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] is opgereden,
- zulks terwijl [slachtoffer1] die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1], rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om zijn weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden,
- waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door [slachtoffer1] bestuurde fiets is aangereden, waardoor [slachtoffer1] werd gedood, zulks terwijl die [slachtoffer1] verlichting voerde op zijn fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was, zulks terwijl verdachte verkeerde onder de invloed van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, 770 µg/l.
2.
hij op 11 maart 2011 te [plaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [straat1] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, te rijden, over de [straat1], komende uit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3], na het gebruik van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,
- rijdende met een snelheid hoger dan de toegestane snelheid van 30 km/uur
- en verdachte vervolgens het verhoogde kruisingsvlak van de [straat1] en de [straat4] is opgereden
- zulks terwijl [slachtoffer2] die zich bevond op een fiets op het fietspad gelegen naast de [straat1], rijdende vanuit de richting van de [straat2] en gaande in de richting van de [straat3] en dit fietspad had verlaten om haar weg te vervolgen via het kruisingsvlak [straat1] en de [straat4], dit kruisingsvlak is opgereden en afgereden waarbij verdachte vervolgens met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de door die
[slachtoffer2] bestuurde fiets is aangereden en waarbij de fiets waarop die [slachtoffer2] reed, verhaakte voor, of gedeeltelijk onder de voorzijde van de door verdachte bestuurde auto en waarbij die fiets werd voortgeduwd over de rijbaan over een afstand van ongeveer 56 meter en waarbij die [slachtoffer2] op de voorruit van de auto is terecht gekomen en door de auto over een afstand van ongeveer 56 meter is meegevoerd, zulks terwijl die [slachtoffer2] verlichting voerde op haar fiets en het wegdek ten tijde van het ongeval schoon en droog was en de straatverlichting brandde en de kruising [straat1]/[straat4] overzichtelijk was zulks terwijl verdachte verkeerde onder de invloed van een aanmerkelijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, 770 µg/l, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter-bovenarm en een gebroken middenvoetsbeentje van de kleine teen van de rechtervoet en een wond aan de rechterknie en een wond op de rechtervoet en een wond op het achterhoofd,werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Verdachte heeft op 11 maart 2011 een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door met een aanmerkelijke hoeveelheid alcohol op - verdachte had naar eigen zeggen tien bier genuttigd in anderhalf uur tijd - en met een snelheid aanzienlijk hoger dan de maximaal toegestane snelheid van 30 kilometer per uur met de door hem bestuurde auto een verhoogd kruisingsvlak op te rijden, waar in dezelfde richting als waarin hij reed, ook fietsers reden. Hierbij is verdachte met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de fietsen van de slachtoffers [slachtoffer1] en [slachtoffer2] aangereden. [slachtoffer1], vader van een gezin met vier opgroeiende kinderen, is als gevolg van deze aanrijding overleden. Diens dochter, [slachtoffer2], heeft als gevolg van de aanrijding ernstig letsel opgelopen.
Met het overlijden van [slachtoffer1] is de nabestaanden onherstelbaar leed berokkend. Dit is door zijn echtgenote [echtgenote] en zijn broer [broer] ter zitting van het hof indringend en treffend verwoord. Het overlijden van [slachtoffer1] houdt hen nog dagelijks bezig en zij hebben allen grote moeite het verlies te verwerken.
Ook voor het slachtoffer [slachtoffer2] heeft het ongeval, zowel psychisch als lichamelijk, een grote impact gehad.
Verdachte is zeer onvoorzichtig en onoplettend geweest voorafgaand aan het ongeval. Hij heeft daarom ernstig verwijtbaar gehandeld en heeft grove schuld aan het ongeval. Daarvoor verdient hij straf.
Het hof neemt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte in aanmerking dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 4 juni 2013, eerder drie maal onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Het hof tekent daarbij aan dat verdachte in het kader van één van deze veroordelingen een EMA-cursus heeft gevolgd.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Deze straf is aanzienlijk lager dan de door de rechtbank opgelegde straf. De rechtbank achtte een snelheid van ongeveer
80 kilometer per uur bewezen en kwam tot roekeloos rijgedrag. Zoals hiervoor reeds is uiteengezet, is het hof op basis van het nadere onderzoek niet tot die vaststelling kunnen komen. Dat heeft gevolgen voor de op te leggen straf.
Daarnaast is het, in verband met het ernstig gevaarzettend gedrag van verdachte op de weg, alsmede uit het oogpunt van verkeersveiligheid, noodzakelijk dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor lange tijd wordt ontzegd.
De rechtspraak hanteert oriëntatiepunten voor het bepalen van de hoogte en de aard van de straf voor dit soort strafbare feiten. Deze oriëntatiepunten houden met betrekking tot de hoogte van de strafmaat onder andere rekening met de gevolgen van het ongeval, maar ook met eventuele strafverzwarende omstandigheden, zoals het gebruik van alcohol door een verdachte en de mate van schuld.
De hiervoor genoemde oriëntatiepunten voorzien in geval van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bij een ademalcoholgehalte van meer dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bij een grove verkeersfout met de dood tot gevolg, in een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren als uitgangspunt. Indien er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zoals ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde het geval is, geldt een lager uitgangspunt.
Die oriëntatiepunten gelden voor een first-offender, hetgeen verdachte niet is.
Het hof ziet in de hiervoor aangehaalde recidive van verdachte aanleiding om een hogere straf op te leggen dan wanneer hij voor het eerst met justitie in aanraking zou zijn gekomen.
Omtrent de persoon van verdachte heeft de GZ-psycholoog drs. N.A. Schoenmaker op
5 december 2011 geconcludeerd dat verdachte ten tijde van de thans bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een milde alcoholafhankelijkheid. Ook beschikt het hof over een rapport van reclasseringsmedewerker R. Hoek, van Verslavingszorg Noord Nederland,
d.d. 19 september 2011. Beiden hebben gewezen op de grote impact die de door verdachte begane feiten op hem hebben gehad.
Met de deskundige Schoenmaker is het hof van oordeel dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend. Het hof ziet voorts geen aanleiding de straf te matigen vanwege de gevolgen die de begane misdrijven voor verdachte zelf hebben gehad. Met name zijn eerdere contacten met justitie ter zake van het rijden onder invloed staan hieraan in de weg.
Gelet op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur alsmede ontzeggingen van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van na te noemen duur een passende bestraffing is.
Beslag
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto, merk: Mercedez Benz.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. P. Koolschijn en mr. R.E.A. Toeter, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Schulte, griffier,
en op 19 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. Toeter voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.