GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.076.667
(zaaknummer rechtbank Arnhem 180422)
arrest van de derde kamer van 7 mei 2013
de besloten vennootschap met beperkte aa[appellant]rakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [Vestigingsplaats],
appellante,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. B. Besseling,
de vennootschap na[geïntimeerde]recht
[B],
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R. Kuizenga.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 augustus 2012 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2 Het verdere verloop van het geding blijkt uit:
- de akte na tussenarrest van [appellant] van 9 oktober 2012;
- de antwoordakte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 18 december 2012.
1.3 Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald (op één dossier). Op grond van artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart is deze vóór 1 januari 2013 bij het gerechtshof te Arnhem aanhangig gemaakte zaak van rechtswege overgegaan naar het hof Arnhem-Leeuwarden.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof volhardt bij het tussenarrest. Daarbij heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte ([appellant]) en antwoordakte ([geïntimeerde]) uit te laten over:
- de door partijen voorgestane uitleg van de onderhavige rechtskeuze voor het Nederlandse recht in de door [appellant] gehanteerde algemene voorwaarden en hun argumenten daarvoor;
- de in dit geval ingevolge het Weens Koopverdrag aan de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden te stellen eisen en over de vraag of aan die eisen naar hun mening al dan niet is voldaan.
Het hof heeft [appellant] verzocht in haar akte tevens te willen reageren op het navolgende betoog van [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord onder 9:
“Het enkel overleggen van een brief waarin de algemene voorwaarden worden genoemd bovendien niet zeggen dat juist deze (onder productie 2 bij memorie van grieven overgelegde) voorwaarden van toepassing zijn.”
2.2 Overeenkomstig het tussenarrest heeft [appellant] zich bij haar hiervoor onder 1.2 bedoelde akte na tussenarrest als eerste over de onder 2.1 bedoelde vragen van het hof uitgelaten. [geïntimeerde] heeft daarop bij haar hiervoor onder 1.2 bedoelde antwoordakte na tussenarrest gereageerd.
Uitleg rechtskeuze voor Nederlands recht
2.3 Met betrekking tot de vraag naar de door partijen voorgestane uitleg van de onderhavige rechtskeuze en hun argumenten daarvoor heeft [appellant] aangevoerd, dat het haar bedoeling is geweest uitsluitend het Nederlandse recht met uitsluiting van het Weens Koopverdrag toepasselijk te verklaren op haar inkooptransacties. Uit het enkele feit dat het Weens Koopverdrag niet nadrukkelijk schriftelijk is uitgesloten, kan het tegendeel naar haar mening niet worden afgeleid. Zij was zich van het bestaan van het Weens Koopverdrag en de mogelijkheid de werking daarvan uit te sluiten, zo voert zij aan, niet bewust.
[geïntimeerde] leidt uit het laatste het tegendeel af. Naar haar mening staat daarmee vast dat de tekst van het rechtskeuzebeding geen andere conclusie toelaat dan dat het Weens Koopverdrag niet is uitgesloten. Volgens haar blijkt uit niets dat [appellant] het Weens Koopverdrag heeft willen uitsluiten. De conclusie moet, zo voert zij aan, dan ook zijn dat, mochten de algemene voorwaarden van [appellant] van toepassing zijn, wat zij betwist, en daarmee het Nederlandse recht de rechtsverhouding tussen partijen beheersen, het Weens Koopverdrag daarvan onderdeel uitmaakt.
2.4 Zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen, dient de uitleg van het rechtskeuzebeding plaats te vinden met gebruikmaking van de in het Weens Koopverdrag (artikel 8) neergelegde regels van uitlegging van overeenkomsten. Volgens artikel 8 van het Weens Koopverdrag zijn - kort gezegd - de over en weer kenbare bedoelingen van partijen dan wel de zin die redelijke personen van gelijke hoedanigheid in dezelfde omstandigheden aan elkaars verklaringen of andere gedragingen zouden hebben toegekend, bepalend. Daarbij dient rekening gehouden te worden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de onderhandelingen, eventuele handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn, gewoonten en latere gedragingen van partijen.
De enkele keuze van [appellant] voor het Nederlandse recht en haar - kennelijk intern gebleven - onbewustheid van het Weens Koopverdrag en de mogelijkheid de werking daarvan uit te sluiten, kan niet worden beschouwd als een - impliciete - uitsluiting van het Weens Koopverdrag. Van enige voor [geïntimeerde] kenbare bedoeling daartoe is immers geen sprake geweest, terwijl zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat en waarom [geïntimeerde] een dergelijke zin aan die keuze zou hebben moeten toekennen.
Het hof zal er dus van uitgaan, dat, in geval van toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [appellant] en daarmee van het rechtskeuzebeding voor het Nederlandse recht dat daarvan deel uitmaakt, het Weens Koopverdrag daaronder mede is begrepen.
Toepasselijkheid algemene voorwaarden
2.5 Wat betreft de ingevolge het Weens Koopverdrag aan de toepasselijkheid van algemene voorwaarden te stellen eisen, gaat [appellant] er vanuit dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn wanneer de wederpartij op passende wijze kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden. [appellant] voert voorts aan dat de overeenkomsten tussen partijen steeds digitaal tot stand kwamen. Voor de kenbaarheid van de algemene voorwaarden verwijst zij naar haar website.
[geïntimeerde] voert aan dat de feitelijke situatie een andere was: uit de processtukken komt naar voren dat [appellant] haar bestellingen niet digitaal plaatste maar per telefax. [appellant] mocht er naar haar mening niet op vertrouwen dat [C] ([geïntimeerde]) over een internetverbinding beschikte en als zodanig toegang had tot haar website.
2.6 Volgens artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag moeten vragen betreffende de door het verdrag geregelde onderwerpen, die hierin niet uitdrukkelijk zijn beslist, worden opgelost aan de hand van de algemene beginselen waarop het verdrag berust, of, bij ontstentenis van zodanige beginselen, in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen behoort de vraag of een partij haar toestemming heeft verleend tot de totstandkoming van een koopovereenkomst en daarvan deel uitmakende algemene voorwaarden. De vraag of [C] / [geïntimeerde] toestemming heeft verleend tot de toepasselijkheid van de door [appellant] gebruikte algemene voorwaarden en het daarin opgenomen rechtskeuzebeding wordt derhalve ingevolge artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag beheerst door de daarop betrekking hebbende regeling van dit verdrag.
2.7 [appellant] heeft aangevoerd dat zij in haar bestelbrieven standaard de navolgende tekst opnam:
“[..] Für diese Bestellung erwarten wir umgehend ihre Auftragsbestätigung mit Angabe des verbindlichen Liefertermins. Es gelten ausschliesslich unsere Einkaufsbedingungen. Hiervom abweichende Lieferbedingungen gelten nur, wenn sie von uns ausdrücklich schriftlich anerkannt sind. [..]”
Dat deze passage deel uitmaakte van de brieven waarmee [appellant] haar onderhavige bestellingen bij (aanvankelijk) [C] / (later) [geïntimeerde] wilde plaatsen, is door [geïntimeerde] als zodanig niet betwist. Of [appellant] haar desbetreffende brieven digitaal dan wel per telefax verzond, is daarbij niet relevant.
Volgens deze passage zijn uitsluitend de inkoopvoorwaarden van [appellant] van toepassing, terwijl hiervan afwijkende leveringsvoorwaarden slechts gelding zouden hebben bij uitdrukkelijke schriftelijke aanvaarding daarvan door [appellant].
Sprake is hier van een voor een redelijk handelende partij begrijpelijke verwijzing. Dit is door [geïntimeerde] evenmin betwist. Overeenkomstig artikel 8 lid 2 van het Weens Koopverdrag had [geïntimeerde] mitsdien als redelijk handelend persoon moeten begrijpen, dat [appellant] haar inkoopvoorwaarden van toepassing verklaarde op de koopovereenkomsten die zij, volgens haar onderhavige bestellingen bij (aanvankelijk) [C] / (later) [geïntimeerde], wilde aangaan. Daarbij kan - in overeenstemming met artikel 8 lid 3 van het Weens Koopverdrag - indien dit komt vast te staan, mede rekening worden gehouden met het feit dat [appellant], naar zij, zoals hiervoor reeds overwogen, heeft aangevoerd en [geïntimeerde] niet heeft betwist, deze passage standaard in haar bestelbrieven opnam.
2.8 [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij (dan wel [C] vóór haar) bij de bevestiging van de onderhavige bestellingen van [appellant] tegen die - door [appellant] bedongen - toepasselijkheid van haar inkoopvoorwaarden als zodanig bezwaar heeft gemaakt. Dit is ook anderszins niet gebleken. Wel heeft [geïntimeerde] betwist:
- dat juist deze voorwaarden, zoals door [appellant] in de procedure overgelegd, van toepassing zouden zijn,
- dat [appellant] de desbetreffende passage ook eerder reeds in haar bestellingen gericht tot [C] opnam, zomede
- dat zij dan wel [C] deze voorwaarden heeft ontvangen.
2.9 Wat betreft de relevantie van deze verweren, overweegt het hof, gelet op de algemene beginselen van het Weens Koopverdrag die hiervoor het toetsingskader vormen, als volgt.
Het hof leest in het verdrag niet dat voor aanvaarding van de toepasselijkheid van algemene voorwaarden de ontvangst daarvan door de wederpartij (steeds) is vereist. Algemene voorwaarden kunnen naar het oordeel van het hof op grond van het Weens Koopverdrag ook onderdeel van de overeenkomst uitmaken door middel van een zodanig duidelijke verwijzing dat een redelijk handelend persoon haar kan begrijpen en de wederpartij de toepasselijkheid ervan vervolgens heeft aanvaard door een verklaring of andere gedraging waaruit zijn instemming daarmee, volgens de zin die een redelijke persoon daaraan, rekening houdend met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, zou hebben toegekend, is af te leiden.
In verband met het in artikel 8 lid 3 van het Weens Koopverdrag bepaalde is mede rekening te houden met eventuele handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn. Het is tegen die achtergrond relevant of [appellant] de bedoelde passage inderdaad, zoals zij aanvoert en [geïntimeerde] betwist, standaard in haar bestelbrieven opnam.
Het hof zal [appellant], op wie te dezer zake de bewijslast rust, in de gelegenheid stellen te bewijzen, dat zij de hiervoor onder 2.7 aangehaalde passage standaard in haar bestelbrieven opnam, ook voordat [geïntimeerde] de afhandeling van haar bestellingen van [C] overnam.
2.10 Indien zij in die bewijslevering slaagt, zal het hof er verder van uitgaan dat [appellant] op de instemming van [geïntimeerde] met de toepasselijkheid van haar inkoopvoorwaarden mocht vertrouwen. Door de bestellingen van [appellant] te bevestigen zonder daarbij tegen de - door [appellant] bedongen - toepasselijkheid van haar inkoopvoorwaarden als zodanig bezwaar te maken, heeft [geïntimeerde] bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt, dat zij - in navolging dan van [C] voor wie zij de bestellingen afhandelde - instemde met de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden.
In het midden kan dan blijven de vraag of de aanbieding van de inkoopvoorwaarden van [appellant] aan Autoflug in 2004 al dan niet heeft plaatsgevonden. Dit geldt tevens voor de vraag of [C] al dan niet over een internetverbinding beschikte en toegang had tot de website van [appellant].
2.11 Voor de inhoud van de toepasselijke inkoopvoorwaarden is uiteraard de door [appellant] gebruikte versie van belang. Zij heeft aangevoerd dat de door haar als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde tekst ervan al zeer geruime tijd, ruimschoots vóór 2007, door haar wordt gehanteerd. Zij heeft bij haar akte na tussenarrest twee verklaringen van medewerkers, die dit bevestigen, overgelegd. Nu [geïntimeerde] deze verklaringen betwist, zal het hof [appellant] toelaten tot het bewijs dat de door haar gebruikte inkoopvoorwaarden overeenstemmen met het door haar als productie 2 bij memorie van grieven in het geding gebrachte exemplaar.
2.12 Zoals uit hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen reeds volgt, zullen vragen waarvoor het Weens Koopverdrag geen regeling biedt dan wel waarvoor het in verband met niet uitdrukkelijk besliste vragen geen algemene beginselen ter oplossing daarvan bevat, worden opgelost in overeenstemming met het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. In geval van bewijslevering door [appellant] volgens rechtsoverwegingen 2.9 en 2.11 zal het Nederlandse recht het volgens de regels van het internationaal privaatrecht toepasselijke recht zijn als gevolg van het dan tussen partijen geldende rechtskeuzebeding, dat naar het Nederlandse recht als het toepasselijke recht verwijst.
Totstandkoming koopovereenkomsten
2.13 Een eerste vraag die partijen verder verdeeld houdt is of tussen hen al dan niet koopvereenkomsten tot stand zijn gekomen. Ook deze vraag behoort tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen, die hierin niet uitdrukkelijk zijn beslist, maar waarvoor het verdrag wel algemene beginselen bevat aan de hand waarvan deze moet worden opgelost.
2.14 Vast staat dat [appellant] haar - eerder aan [C] gezonden, maar door deze nog niet bevestigde - bestelbrieven op verzoek van [geïntimeerde] rechtstreeks en op naam van [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] zond, hetgeen [geïntimeerde], zoals zij stelt te hebben gedaan, rekening houdend ook met de omstandigheden van het onderhavig geval, in redelijkheid als een aanbod tot het aangaan van koopovereenkomsten van de zijde van [appellant] in de zin van artikel 14 van het Weens Koopverdrag mocht opvatten.
[appellant] vermeldde, zo staat tevens vast, in haar bedoelde bestelbrieven de prijzen die zij voor de desbetreffende zaken wilde betalen. [geïntimeerde] heeft de bestellingen overeenkomstig het verzoek van [appellant] bevestigd, maar in haar bevestigingsbrieven (veel) hogere prijzen opgenomen dan door [appellant] vermeld. [appellant] heeft aangevoerd dat zij tegen de bedoelde prijzen van [geïntimeerde] herhaald bezwaar heeft gemaakt, zowel bij [C] als bij [geïntimeerde]. [appellant] heeft daarvan ook één schriftelijk bewijsstuk overgelegd (vgl. haar e-mailbericht van 29 mei 2007, overgelegd onder productie 7 bij conclusie van antwoord), terwijl in haar e-mailbericht van 15 augustus 2007 (productie 12 bij memorie van grieven) wordt verwezen naar een
e-mailbericht van [appellant] van 16 mei 2007, waarin zou staan dat [appellant] de verhoogde prijzen niet kon accepteren. [geïntimeerde] heeft bestreden dat [appellant] op haar prijsstellingen heeft gereageerd althans heeft laten weten deze niet te accepteren (vgl. haar pleitaantekeningen onder 7 en haar memorie van antwoord onder 26). Anders dan [geïntimeerde], naar het hof begrijpt, aanneemt, geldt onder het Weens Koopverdrag stilzwijgen of niet reageren op zichzelf niet als aanvaarding (zie artikel 18 lid 1 van het Weens Koopverdrag). Volgens het in artikel 19 leden 1 en 3 van het Weens Koopverdrag bepaalde is de bevestiging van [geïntimeerde] van de bestellingen van [appellant] tegen een hogere prijs aan te merken als een tegenaanbod. Vast staat dat [geïntimeerde] de bestelde zaken vervolgens zonder dat [appellant] - expliciet - met dit tegenbod had ingestemd, aan [appellant] heeft gezonden.
2.15 [appellant] heeft uit het feit dat zij niet heeft ingestemd met de prijsverhoging door [geïntimeerde] geconcludeerd dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen (vgl. haar memorie van grieven onder 44 en 53). [geïntimeerde] heeft aangevoerd de aanvaarding door [appellant] van haar prijzen - naast het hiervoor reeds aan de orde gekomen stilzwijgen van [appellant] op haar prijsstellingen - mede te hebben afgeleid uit de voortzetting van bestellingen door [appellant] en haar behoud van de desbetreffende, door [geïntimeerde] aan haar geleverde goederen (vgl. haar memorie van antwoord onder 23).
2.16 Het hof oordeelt als volgt. Aangezien [geïntimeerde] zich op overeenstemming met [appellant] ter zake van haar prijsstellingen beroept, is het volgens de hoofdregel van het Nederlandse bewijsrecht, indien van toepassing (zie hiervoor onder 2.5 tot en met 2.12), in beginsel aan haar deze overeenstemming te bewijzen. Het samenstel van verklaringen / gedragingen van [appellant], als door [geïntimeerde] aangevoerd, in onderlinge samenhang bezien, mocht [geïntimeerde] als redelijk persoon in de zin van artikel 8 van het Weens Koopverdrag opvatten als aanvaarding door [appellant] van haar prijzen, hetgeen in beginsel de totstandkoming van de onderhavige overeenkomsten teweeg heeft gebracht. Dit is echter anders, indien [appellant], zoals zij stelt en [geïntimeerde] betwist, herhaald op voor [geïntimeerde] kenbare wijze tegen de prijsstellingen van [geïntimeerde] heeft geprotesteerd.
Het hof stelt [appellant], die zich daarop herhaald en gemotiveerd heeft beroepen, in de gelegenheid te bewijzen dat zij van niet-acceptatie van de prijsstellingen van [geïntimeerde] herhaald op voor [geïntimeerde] kenbare wijze gewag heeft gemaakt.
3.1 Het hof zal [appellant] toelaten tot het hiervoor onder 2.9, 2.11 en 2.16 bedoelde bewijs.
3.2 Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot het onder 3.1 bedoelde bewijs;
bepaalt dat, indien [appellant] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 4 juni 2013 in het geding dient brengen,
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. L.F. Wiggers-Rust, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum 21 mei 2013, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen (beide vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.F. Wiggers-Rust, H. van Loo en K.J. Haarhuis en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.