GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.109.720
(zaaknummer rechtbank Arnhem 217791)
arrest van de eerste kamer van 28 mei 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Combi Beheer B.V.,
gevestigd te Druten,
appellante,
hierna: Combi Beheer,
advocaat: mr. A.W.G. de Hart,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Struyk Verwo Infra B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
geïntimeerde,
hierna: Struyk,
advocaat: mr. A. Schippers.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 30 november 2011 en 2 mei 2012 die de rechtbank Arnhem tussen Combi Beheer als gedaagde en Jonker Beton B.V. (hierna: Jonker Beton) als eiseres heeft gewezen (het laatstgenoemde vonnis is gepubliceerd onder LJN: BW7434).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 20 juni 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1 Combi Beheer heeft bij koopovereenkomst van 14 maart 2008 (hierna: de koopovereenkomst) alle door haar gehouden certificaten van gewone aandelen in het kapitaal van Jotas Holding B.V. (hierna: Jotas) verkocht aan Struyk Verwo Groep B.V. (de moeder¬vennootschap van Struyk, verder te noemen: Struyk Verwo Groep). Jotas houdt alle aandelen in Jonker Beton en twee andere vennootschappen. In de koopovereen¬komst is Combi Beheer aangeduid als Verkoper, Struyk Verwo Groep als Koper en Jotas met haar drie dochters als de Vennootschappen. Partij bij de koopovereen¬komst is verder nog P.N.O. Pactum B.V. (in de overeenkomst Pactum genoemd), een vennootschap die in deze procedure geen rol speelt.
3.2 In artikel 6 van de koopovereenkomst is het volgende bepaald:
6.1 Onverminderd alle overige rechten die de Koper uit hoofde van deze Overeenkomst of de wet heeft, vrijwaren de Verkoper en eventueel Pactum, ieder hoofdelijk hierbij Koper en de Vennootschappen voor alle schade en kosten (…) en overige gevolgen voortvloeiende uit of verband houdende met:
(…)
(C) het feit dat (een gedeelte van) de voorraad tuinartikelen met een boekwaarde van EUR 530.000 per 5 februari 2008 niet meer verkocht kan worden door de Vennootschappen (de “Incourante Voorraad”) zodanig dat per 1 juli 2008 niet een opbrengstwaarde van deze voorraad gerealiseerd is van tenminste EUR 480.000, met dien verstande dat Verkoper uiterlijk tot 1 juli 2008 gerechtigd is de Incourante Voorraad te verkopen. De Vennoot¬schappen zullen op eerste verzoek van Verkoper en Pactum informatie verstrekken ter zake de verkoop van de Incourante Voorraad en door Verkoper namens de Vennootschappen verkochte Incourante Voorraad uitleveren. Verkoper en Pactum zullen indien op 1 juli 2008 de opbrengstwaarde lager is dan EUR 480.000 het verschil tussen de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengstwaarde en EUR 480.000 vergoeden waartegenover de Vennoot¬schappen het dan resterende gedeelte van de Incourante Voorraad aan Verkoper om niet zullen uitleveren.
6.2 De bedoeling van de Vrijwaringen is een door Koper geïdentificeerde omstandigheid of (mogelijk) risico voor rekening en risico van Verkoper en Pactum te laten zijn. Terzake van de Vrijwaringen geldt een beperking in bedrag van EUR 2.200.000 en een beperking in tijd van 10 jaar na de Overdrachtsdatum.”
In de definitiebepalingen (artikel 1.1 van de koopovereenkomst) is opgenomen dat “Vrijwaringen” betekent: “de specifieke vrijwaringen zoals opgenomen in artikel 6.
3.3 Een deel van de voorraad tuinartikelen van Jonker Beton is door haar verkocht vóór 1 juli 2008. Tot en met 30 juni 2008 is daarop een verkoopopbrengst van € 448.022 behaald. Struyk Verwo Groep heeft geen beroep gedaan op de genoemde ‘Vrijwaringen’ en nadien is het restant van de tuinartikelen door Struyk Verwo Groep of een verwante vennootschap (grotendeels) verkocht.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Jonker Beton heeft Combi Beheer gedagvaard voor de rechtbank en betaling gevorderd van een bedrag van € 82.125,97 met rente en kosten, op basis van een factuur van 26 januari 2009 wegens doorbelasting van kosten inzake de overname van Jonker Beton. Combi Beheer heeft verweer gevoerd. Zij heeft primair aangevoerd dat Jonker Beton geen enkele vordering op haar heeft, omdat de factuur niet van Jonker Beton maar van Struyk Verwo afkomstig is. Daarnaast heeft zij zich beroepen op verrekening met een tegenvordering op grond van artikel 6.1 onder C van de koopovereenkomst. Zij heeft daartoe gesteld dat, nu de verkoopopbrengst van de tuinartikelen op de peildatum lager was dan € 480.000,-, het verschil (€ 31.978,-) door haar moest worden betaald, maar zij op haar beurt recht had op de resterende voorraad. Omdat deze voorraad niet aan haar is geleverd, maakte zij aanspraak op de verkoopopbrengst na 1 juli 2008 (€ 86.509,-) en de waarde van de onverkocht gebleven voorraad (€ 7.373,-). Volgens Combi Beheer was zij per saldo dus gerechtigd tot een bedrag van € 66.525,76. Het bedrag dat na verrekening met de factuur van Struyk Verwo resteerde (€ 78.827,98 - € 66.525,76 = € 12.302,22) heeft zij in september 2009 aan Struyk Verwo betaald. Combi Beheer stelde daarom niets meer verschuldigd te zijn aan Jonker Beton en Struyk Verwo.
4.2 Naar aanleiding van het verweer en hetgeen daarover tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank is besproken, heeft Jonker Beton bij akte in eerste aanleg haar eis vermeerderd, om in deze procedure in elk geval tot de kern van het geschil tussen partijen te komen, te weten de uitleg van artikel 6.1 onder C van de koopovereen¬komst. Jonker Beton heeft daartoe een verklaring voor recht gevorderd dat:
- de vrijwaring, opgenomen in artikel 6.1 sub C van de koopovereenkomst door Combi Beheer als verkoper is gegeven aan Struyk Verwo Groep als koper;
- dat het dientengevolge aan Struyk Verwo Groep is wel of niet een beroep te doen op de vrijwaring;
- dat, als zij dit niet doet, de nadere regeling zoals verwoord in artikel 6.1 sub C, inhoudende dat het verschil tussen de werkelijk gerealiseerde opbrengstwaarde en € 480.000,- door Combi Beheer vergoed moet worden tegen overdracht van de resterende voorraad, niet in werking treedt;
- dat als Struyk Verwo Groep geen beroep doet op de vrijwaring, er geen vergoeding door Combi Beheer plaatsvindt en evenmin overdracht van enig deel van de voorraad en
- dat aan Combi Beheer geen zelfstandig beroep toekomt op artikel 6.1 sub C.
4.3 Bij het bestreden vonnis van 2 mei 2012 heeft de rechtbank de vordering tot betaling afgewezen, op de grond dat de factuur die aan deze vordering ten grondslag ligt van Struyk en niet van Jonker Beton afkomstig is, de verzonden ingebrekestellingen eveneens van Struyk afkomstig zijn en de verbanden tussen Struyk en Jonker Beton onvoldoende zijn om Jonker Beton in de plaats van Struyk te kunnen stellen bij het innen van de vordering. De rechtbank heeft de door Jonker Beton gevorderde verklaringen voor recht wel toegewezen. Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd.
4.4 Combi Beheer heeft Struyk in hoger beroep gedagvaard, onder de vermelding dat Struyk verkrijgende rechtspersoon is van de verdwijnende rechtspersoon Jotas, die op haar beurt verkrijgende rechtspersoon is van de verdwijnende rechtspersoon Jonker Beton. Struyk heeft de juistheid hiervan niet betwist. Het hof gaat er dan ook van uit dat Struyk rechts¬opvolger is van Jonker Beton en dus terecht als procespartij in dit hoger beroep is betrokken.
4.5 Met haar grieven keert Combi Beheer zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de door Jonker Beton gevorderde verklaringen voor recht. Combi Beheer stelt daarmee het geschil tussen partijen over de uitleg van artikel 6.1 onder C van de koopovereenkomst opnieuw aan de orde. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.6 Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, volgens vaste jurisprudentie aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen par¬tijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandig¬heden van het geval, gewaar¬deerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin deze is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoor¬dingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
4.7 In dit geval gaat het om een bepaling die is opgenomen in onderdeel 6 van de koop¬overeenkomst met het opschrift “Vrijwaringen”. De aanhef van artikel 6.1 spreekt ook uitdrukkelijk over het vrijwaren door de verkoper (Combi Beheer) van de koper (Struyk Verwo Groep) en de betrokken vennootschappen (waaronder Jonker Beton) voor alle schade en kosten en andere gevolgen van de omstandigheden als in het artikel vermeld, onverminderd alle overige rechten die de koper op grond van de overeenkomst en de wet heeft. Artikel 6.2 bepaalt uitdrukkelijk dat de bedoeling van de vrijwaringen is dat bepaalde door de koper geïden¬tificeerde omstandigheden en risico’s voor rekening en risico zijn van de verkoper. De taalkundige betekenis van de bepaling, gelezen in de context van het gehele geschrift, is daarmee onmiskenbaar dat Combi Beheer een vrijwaring ten gunste van Struyk Verwo Groep en de betrokken vennoot¬schappen geeft. Duidelijk is dat een dergelijke vrijwaring in beginsel slechts de partij(en) ten gunste van wie zij is verstrekt recht geeft om de nadelige gevolgen van mogelijke toekomstige omstandig¬heden af te wentelen op de wederpartij. Uitgaande van deze lezing ontstaan de wederzijdse verplichtingen die in artikel 6.1 onder C zijn voorzien (betaling van het verschil tussen het minimum¬bedrag en de gerealiseerde verkoop¬opbrengst tegen levering om niet van de resterende voorraad) pas als Struyk Verwo Groep of Jonker Beton van haar recht gebruik maakt door de vrijwaring in te roepen, en dus niet zonder meer als op de peil¬datum de bedoelde omstandig¬heid (dat een lagere opbrengst dan het vast¬gestelde minimum is gerealiseerd) zich voordoet of Combi Beheer een beroep op die omstandigheid doet.
4.8 Combi Beheer stelt echter dat partijen ten tijde van de opname van de tekst een andere bedoeling hadden, namelijk dat als de omschreven situatie zich zou voordoen, dit direct en onvoorwaardelijk tot verplichtingen voor beide partijen zou leiden: Combi Beheer zou dan het tekort aanvullen en Jonker Beton zou het resterende gedeelte om niet uitleveren c.q. teruggeven. Combi Beheer wijst erop dat nergens staat vermeld dat slechts één partij het in haar macht had om de bedoelde verplichtingen al dan niet te laten ingaan. Combi Beheer stelt dat partijen de clausule zo hebben opgevat en besproken, en zij biedt daarvan uitdruk¬kelijk bewijs aan. Zij stelt daarbij, onder verwijzing naar de verschillende concepten van de koop¬overeen¬komst die de revue zijn gepasseerd, dat de regeling ten aanzien van de incou¬rante voorraden aanvankelijk als een vrijwaring was opgenomen, maar in de loop van de onderhandelingen met diverse verplichtingen is opgetuigd. Volgens Combi Beheer ging het daarbij niet meer om vrijwaringen, maar om gewone contractuele verplichtingen, die onder deze bepaling zijn opgenomen omdat ze nu eenmaal verband hielden met de incourante voorraad. Dat de regeling onder het kopje “vrijwaringen” is opgenomen, heeft in haar visie dus geen betekenis. Verder stelt zij dat een mogelijk voordeel voor Struyk bij een gunstige verkoop in de bepalingen buiten beschouwing is gelaten, omdat niemand ervan uitging dat binnen de aangegeven termijn de verkoopopbrengst van € 480.000,- zou worden behaald. Zij acht het voorts in strijd met de redelijkheid dat Struyk toch nog winst behaalt uit de verkoop.
4.9 Jonker Beton stelt daartegenover dat de clausule is bedoeld om Struyk Verwo Groep en de betrokken vennootschappen te vrijwaren indien de aanwezige tuinartikelen in totaal minder dan € 480.000,- zouden opleveren. Zij wijst erop dat Struyk Verwo Groep feitelijk bij de aankoop van de fabriek de aanwezige tuinartikelen met een boekwaarde van € 530.000,- heeft over¬genomen. Zij blijft er dan ook bij dat het aan de koper is om wel of niet een beroep op de vrijwaring te doen. Van een onredelijk voordeel is volgens haar geen sprake.
4.10 Het hof overweegt hierover het volgende. Vaststaat dat de aanleiding voor het opnemen van de onderhavige bepaling was dat ten tijde van de onderhandelingen die tot de koopovereenkomst hebben geleid aan de zijde van Struyk Verwo Groep als koper zorg ontstond over de verkoopbaarheid van de voorraad tuinartikelen die voor € 530.000,- op de balans stond van Jonker Beton. Combi Beheer heeft daarop aangeboden actief te willen zijn in die verkoop. Dit heeft ertoe geleid dat partijen een regeling in de overeenkomst hebben opgenomen die er in de kern toe strekt het risico van onverkoopbaarheid van de voorraad voor Struyk Verwo Groep te beperken. In een aangepast concept van de koopovereenkomst is daartoe (in artikel 6.1 onder C, waar eerst een vrijwaring voor alle belastingen stond) een vrijwaring opgenomen voor “het feit dat (een gedeelte van) de voorraad tuinartikelen niet meer verkocht kan worden door de Vennootschappen (…), met dien verstande dat de mogelijk incourante voorraad tot een bedrag van maximaal EUR 50.000 voor belasting voor rekening van de Vennootschappen zal zijn en dat Verkoper uiterlijk tot 1 juli 2008 gerechtigd is de Incourante Voorraad te verkopen”. In een volgende versie is bijgeschreven dat Verkoper een opbrengstprijs van € 480.000,- garandeert. In de definitieve overeenkomst is de regeling opgenomen zoals weergegeven in r.o. 3.2. Daarin is de vrijwaring gekoppeld aan de omstandigheid dat met de voorraad tuinartikelen met een boekwaarde van € 530.000,- per 1 juli 2008 een opbrengst van minder dan € 480.000,- zal zijn gerealiseerd. De regeling houdt in dat Combi Beheer in dat geval het verschil tussen de gerealiseerde opbrengst en € 480.000,- zal vergoeden tegen levering (om niet) van de resterende voorraad. Combi Beheer onvoldoende onderbouwd dat partijen hiermee een wezenlijk ander resultaat dan in de eerdere versies van de overeenkomst voor ogen stond. De strekking ervan bleef dat Struyk Verwo Groep, afhankelijk van het per 1 juli 2008 met hulp van Combi Beheer te bereiken verkoop¬resultaat, een verlies van maximaal € 50.000 zou hebben te dragen. Combi Beheer heeft alleen nog bedongen dat, als zij het verschil zou moeten bijpassen, zij de resterende voorraad om niet zou ontvangen.
4.11 Uit deze achtergrond kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat het de bedoeling van partijen is geweest dat de wederzijdse verplichtingen uit artikel 6.1 onder C zonder meer zouden ontstaan indien per 1 juli 2008 een verkoopopbrengst van minder dan € 480.000,- zou zijn gerealiseerd. Zoals hiervoor overwogen, strekte de regeling er immers primair toe het risico te beperken dat Struyk Verwo Groep (en/of Jonker Beton) wegens onverkoopbaarheid van de voorraad liep. Daartoe werd een minimaal te ontvangen bedrag gegarandeerd. Bij deze achtergrond ligt het meer voor de hand dat het de bedoeling van de regeling was dat, als de genoemde situatie zich zou voordoen, Struyk Verwo Groep de keuze had om Combi Beheer tot vergoeding van het verschil aan te spreken en de resterende voorraad af te staan (en aldus genoegen te nemen met het gegarandeerde bedrag) of te blijven proberen de voorraad te verkopen, dan dat de bedoelde gevolgen zonder meer zouden intreden, waarmee Struyk Verwo Groep (dan wel Jonker Beton) in feite gedwongen zou zijn het verlies van € 50.000,- op 1 juli 2008 te nemen. De stelling dat partijen de clausule in laatstgenoemde zin hebben opgevat en besproken, heeft Combi Beheer verder niet geconcretiseerd. Het hof gaat aan die stelling dan ook als onvoldoende toegelicht en onderbouwd voorbij.
4.12 Dat in de overeenkomst niet met zoveel woorden is vermeld dat Struyk Verwo Groep/Jonker Beton kon bepalen of de in artikel 6.1 onder C geregelde gevolgen zouden intreden door al dan niet een beroep op de clausule te doen, acht het hof onvoldoende reden om de door Combi Beheer verdedigde uitleg te volgen. Dat alleen Struyk Verwo Groep en de betrokken vennootschappen zich op de clausule konden beroepen, vloeit uit de regeling zelf, in samenhang gelezen met artikel 6.2, genoegzaam voort.
4.13 Blijft over de stelling van Combi Beheer dat het in strijd met de eisen van redelijk¬heid en billijkheid zou zijn als Struyk toch nog winst uit de verkoop van de tuinartikelen zou kunnen behalen. Voor deze stelling ziet het hof onvoldoende grond. Struyk Verwo Groep heeft Jotas met haar dochtervennootschappen overgenomen van Combi Beheer, in de wetenschap dat één van die dochtervennootschappen - Jonker Beheer - beschikte over een voorraad sierbestrating met een aanzienlijke boekwaarde, die naar zij vreesde moeilijk verkoopbaar zou zijn. In verband daarmee hebben partijen een regeling getroffen waarmee het financiële risico voor Struyk Verwo Groep werd beperkt. Dat Struyk Verwo Groep/ Jonker Beton een hogere opbrengst dan het vastgestelde minimum van € 480.000,- per 1 juli 2008 kan realiseren door van een beroep op de vrijwaringsclausule af te zien en de voorraad te blijven verkopen, kan in dat licht niet onredelijk worden genoemd: dat resultaat is dan het gevolg van de keuze van Struyk Verwo Groep/Jonker Beton om het bedoelde risico toch zelf te nemen. Evenmin kan de stelling van Combi Beheer worden gevolgd dat dit zou leiden tot ongerechtvaardigde verrijking van Struyk Verwo Groep of Jonker Beton. Voor zover Jonker Beton de verkoopopbrengst heeft ontvangen, wordt dit gerecht¬vaardigd doordat de verkochte voorraad aan haar toebehoorde. Voor zover de opbrengst aan Struyk Verwo Groep ten goede is gekomen, wordt dit (in de verhouding met Combi Beheer) gerecht¬vaardigd door het feit dat Struyk Verwo Groep de vennootschappen heeft overgenomen en daarvoor de overeen¬gekomen prijs heeft betaald. Combi Beheer heeft verder nog gesteld dat Jonker Beton de opbrengst na 1 juli 2008 heeft verkregen door de inspanningen van Combi Beheer. Die stelling is echter onvoldoende uitgewerkt om daaraan in dit kader verdere conclusies te kunnen verbinden.
4.14 Combi Beheer heeft geen (voldoende concrete) feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om Combi Beheer toe te laten tot het leveren van bewijs. Aan het in hoger beroep door Combi Beheer herhaalde bewijsaanbod gaat het hof om dezelfde reden voorbij.
4.15 Het hof deelt, gelet op het voorgaande, het oordeel van de rechtbank dat artikel 6.1 onder C van de koopovereenkomst de betekenis heeft die Jonker Beton er aan hecht en dat de desbetreffende verklaringen voor recht dus kunnen worden toegewezen.
4.16 Combi Beheer klaagt ten slotte over de door de rechtbank uitgesproken compensatie van de proceskosten. Combi Beheer voert daarbij aan dat tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg is komen vast te staan dat Jonker Beton geen vordering had op Combi Beheer. Gevolg daarvan zou zijn dat de vordering van Jonker Beton ontzegd zou worden en een nieuwe procedure noodzakelijk zou zijn. Combi Beheer is akkoord gegaan met de fundamentele eiswijziging van Jonker Beton om redenen van proceseconomie, maar heeft zich met betrekking tot de proceskosten alle rechten voorbehouden. Combi Beheer acht het onder deze omstandigheden niet juist dat de proceskosten zijn gecompenseerd, omdat zij daardoor met kosten blijft zitten die door Jonker Beheer nodeloos zijn veroorzaakt en haar medewerking aan de procedurele gang van zaken op deze manier wordt afgestraft.
4.17 Het hof acht ook deze klacht ongegrond. Zoals uit de gedingstukken blijkt, heeft Jonker Beton met instemming van Combi Beheer een akte wijziging van eis verzocht om in deze procedure in elk geval een oordeel over het inhoudelijke geschil tussen partijen te verkrijgen. De rechtbank heeft vervolgens de oorspronkelijke vordering tot betaling niet, maar de aanvullende vordering (strekkende tot het verkrijgen van de in r.o. 4.2 weergegeven verklaringen voor recht) wel toewijsbaar geacht. Duidelijk is dat partijen daarmee over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zodat een compensatie van de proceskosten in de rede ligt. Van nodeloos door Jonker Beton veroorzaakte kosten is verder geen sprake. Daarbij weegt mee dat Jonker Beton al in de inleidende dagvaarding (in het kader van de weerlegging van het verweer) het inhoudelijke geschilpunt tussen partijen aan de orde heeft gesteld. Op grond van artikel 130 Rv stond het Jonker Beton in beginsel vrij om haar eis nog te wijzigen naar aanleiding van het door Combi Beheer gevoerde verweer. Niet goed valt in te zien dat de door Jonker Beton gewenste eisvermeerdering had kunnen worden geweigerd, nu deze slechts voortbouwde op het debat dat partijen reeds over het inhoudelijke geschil¬punt hadden gevoerd; van strijd met de eisen van een goede procesorde kon dus moeilijk sprake zijn. Een bezwaar van Combi Beheer tegen de eisvermeerdering zou daarom ook weinig kans van slagen hebben gehad. Dat Combi Beheer met de eisvermeerdering heeft meegewerkt, betekent dan ook niet dat de proceskosten - ongeacht het oordeel over de vermeerderde eis - voor rekening van Jonker Beton (thans: Struyk) hadden moeten blijven.
5.1 De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Combi Beheer in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Deze kosten aan de zijde van Struyk zullen worden vastgesteld op € 1.815,- voor verschotten (griffierecht) en € 1.631,- voor salaris advocaat (1 punt x tarief IV).
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 mei 2012;
veroordeelt Combi Beheer in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Struyk vastgesteld op € 1.815,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.B. Boorsma en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.