Gerechtshof Arnhem-Leuwarden
locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001489-10
Uitspraak d.d.: 4 juni 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 1 juni 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1952],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 december 2012 en 21 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake de haar onder feiten 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ad € 112.500,--.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. M. Eversteijn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair.
zij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2002 tot en met 11 januari 2007 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en), te weten:
1) een intentieovereenkomst d.d. 12 februari 2003 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. (bijlage D4-001) en/of een door de notaris gewaarmerkt exemplaar van die intentieovereenkomst (bijlage D4-036) en/of
2) een ontvangstbevestiging ad EUR 50.000,- d.d. 29 oktober 2002 van [getuige 1] (bijlage D4-029) en/of
3) een ontvangstbevestiging ad EUR 225.000,- d.d. 12 februari 2003 van [getuige 1] (bijlage D4-035) en/of
4) een faxbericht d.d. 11 september 2006 van [getuige 2] van [bedrijf] aan [getuige 1] (bijlage D4-002) en/of
5) een brief d.d. 11 januari 2007 van [getuige 3] van [bedrijf 1] (bijlage D4-072) en/of
6) een huurovereenkomst - met als datum van ondertekening respectievelijk 28 februari 2006 en 27 februari 2006 - met betrekking tot het pand [adres] te [plaats] (bijlage D4-096) en/of
7) een huurovereenkomst - met als datum van ondertekening respectievelijk 18 november 2005 en 16 november 2005 - met betrekking tot het pand [adres]) te [plaats] (bijlage D4-097)
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid
Ad 1) die intentieovereenkomst en/of dat exemplaar van die intentieovereenkomst valselijk namens [bedrijf 1] voorzien van een handtekening van [getuige 1] en/of
Ad 2) die ontvangstbevestiging valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 1] en/of
Ad 3) die ontvangstbevestiging valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 1] en/of
Ad 4) die fax valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 2] en/of
Ad 5) die brief valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 3] en/of
Ad 6) die huurovereenkomst valselijk namens [bedrijf 3] voorzien van een handtekening van [getuige 5] en/of
Ad 7) die huurovereenkomst valselijk namens [bedrijf 3] voorzien van een handtekening van [getuige 5] ,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2007 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) geschrift(en), als was/waren dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, te weten:
1) een intentieovereenkomst d.d. 12 februari 2003 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (bijlage D4-001) en/of een door de notaris gewaarmerkt exemplaar van die intentieovereenkomst (bijlage D4-036) en/of
2) een ontvangstbevestiging ad EUR 225.000,- d.d. 12 februari 2003 van [getuige 1] (bijlage D4-035) en/of
3) een faxbericht d.d. 11 september 2006 van [getuige 2] van [bedrijf 3] aan [getuige 1] (bijlage D4-002) en/of
4) een brief d.d. 11 januari 2007 van [getuige 3] van [bedrijf 3] (bijlage D4-072) en/of
5) een huurovereenkomst - met als datum van ondertekening respectievelijk 28 februari 2006 en 27 februari 2006 - met betrekking tot het pand [adres] te [plaats] (bijlage D4-096),
dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, welk(e) geschrift(en) valselijk was/waren voorzien van:
Ad 1) een handtekening van [getuige 1] en/of
Ad 2) een handtekening van [getuige 1] en/of
Ad 3) een handtekening van [getuige 2] en/of
Ad 4) een handtekening van [getuige 3] en/of
Ad 5) een handtekening van [getuige 5] ,
welk gebruik hierin heeft bestaan dat verdachte:
Ad 1) (een afschrift van) die intentieovereenkomst en/of dat gewaarmerkte exemplaar van die intentieovereenkomst heeft getoond en/of doen toekomen aan [bedrijf 4]/ [getuige 8] en/of [bedrijf 5]/[getuige 9] en/of [bedrijf 6] /[getuige 10] en/of [bedrijf 7] / [getuige 11] en/of [bedrijf 8] /[getuige 12] en/of [bedrijf 9] /[getuige 13] en/of [bedrijf 10] /[getuige 14] en/of bedrijf 11] //[getuige 15] en/of [bedrijf 13]/ [getuige 17] en/of
Ad 2) (een afschrift van) die ontvangstbevestiging heeft getoond en/of doen toekomen aan [getuige 14] en/of [getuige 18] en/of
Ad 3) (een afschrift van) dat faxbericht heeft getoond en/of doen toekomen aan [bedrijf 4]/[getuige 8] en/of [bedrijf 5]/[getuige 9] en/of [bedrijf 7] /[getuige 11] en/of bedrijf 11] //[getuige 15] en/of
Ad 4) (een afschrift van) die brief heeft getoond en/of doen toekomen aan [getuige 19] en/of
Ad 5) (een afschrift van) die huurovereenkomst heeft getoond en/of doen toekomen aan [bedrijf 12] /[getuige 16]/of [bedrijf 14]/[getuige 6] en/of [bedrijf 15]/[getuige 20].
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en 31 december 2007 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of (elders) in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels:
- [bedrijf 4]/[getuige 8] en/of [bedrijf 5]/[getuige 9] en/of [bedrijf 6]/[getuige 10] en/of [bedrijf 7]/[getuige 11] en/of [bedrijf 8]/[getuige 12] en/of [bedrijf 9]/[getuige 13] en/of [bedrijf 10]/[getuige 14] en/of bedrijf 11] /[getuige 15] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (telkens) EUR 112.500,-, althans een geldbedrag, en/of
- [bedrijf 12]/ [getuige 16] en/of [bedrijf 14]/getuige 6] en/of [bedrijf 15]/getuige 20] heeft bewogen tot de koop van het pand [adres] te [plaats] voor een bedrag van respectievelijk EUR 2,5 miljoen en/of een bedrag van EUR 3,4 miljoen,
hebbende verdachte toen en daar met dat oogmerk opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk:
- die [bedrijf 4]/[getuige 8] en/of [bedrijf 5]/[getuige 9] en/of [bedrijf 6] /[getuige 10] en/of [bedrijf 7] /[getuige 11] en/of [bedrijf 8] /[getuige 12] en/of [bedrijf 10]/[getuige 13] en/of [bedrijf 10] /[getuige 14] en/of [bedrijf 11] //[getuige 15] door middel van een valse intentieovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en/of door middel van een vals faxbericht, zogenaamd afkomstig van [getuige 2] van [bedrijf 3], doen voorkomen dat zij een optie had op het terrein [adres] te [plaats] van [bedrijf 1] en/of
- die [bedrijf 12] /[getuige 16] en/of [bedrijf 14]/[getuige 6] en/of [bedrijf 15]/[getuige 20] door middel van een valse huurovereenkomst doen voorkomen dat het pand [adres] te [plaats] voor een periode van 10 jaar zou worden gehuurd door [bedrijf 3],
op grond waarvan voornoemd(e) perso(o)n(en) (telkens) werd(en) bewogen tot die afgifte en/of het aangaan van die schuld en/of het tenietdoen van die inschuld.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het hof stelt vast dat de verwijten die aan verdachte gemaakt worden, voortkomen uit een drietal verschillende kwesties waarbij zij betrokken is geweest. Het gaat daarbij om (de optie op de) verkoop van het bedrijfsterrein van [bedrijf 1] aan het [adres] in [plaats] (hierna: het [bedrijf 1]-terrein), de verhuur van een pand aan de [adres] in [plaats] en de verkoop en verhuur van een pand aan de [adres] in [plaats].
Het hof zal grotendeels aansluiten bij de overwegingen van de rechtbank zoals op pagina 5 tot en met 12 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Overweging ten aanzien van feit 1
1.1. Feitelijke gang van zaken ten aanzien van het [bedrijf 1]-terrein (feit 1, primair sub 1, 3, 4 en 5)
Uit de aangiftes in het dossier blijkt dat verdachte in de loop van 2006 en 2007 een achttal natuurlijke- en rechtspersonen heeft benaderd met het voorstel om deel te nemen in de aankoop en verdere ontwikkeling van dit bedrijfsterrein. Dit betreffen de aangevers [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12], [getuige 13] , [getuige 14] en [getuige 15]. De aangevers hebben tegenover de FIOD verklaard dat verdachte in de besprekingen met hen gebruik heeft gemaakt van een intentieovereenkomst van 12 februari 2003 en - bij een aantal van hen - van een faxbericht van 11 september 2006.
De bedoelde intentieovereenkomst (D4-001) houdt kort gezegd in dat [bedrijf 1] de intentie heeft om over te gaan tot de verkoop van het bedrijfsterrein in [plaats] aan [bedrijf 2] , een vennootschap van verdachte, met daarbij de verplichting voor [bedrijf 2] om, bij ondertekening van de overeenkomst, als zekerheidsstelling een optiebedrag te voldoen van € 225.000,--. De hierboven bedoelde aangevers hebben verklaard dat verdachte op grond van deze laatste bepaling hen heeft gevraagd een bedrag van € 112.500,-- te betalen, hetgeen zij in alle gevallen ook hebben gedaan.
Het faxbericht van 11 september 2006 (D4-002) stelt afkomstig te zijn van [bedrijf 3], de Engelse moedermaatschappij van [bedrijf 1], en is gericht aan de heer [getuige 1] van [bedrijf 16] en ondertekend door [getuige 2] . Kort gezegd houdt deze fax in dat het vertrek van het terrein in [plaats] in het eerste trimester van 2008 voltooid dient te zijn, met het verzoek aan [getuige 1] om verdachte te vragen dienovereenkomstig te handelen. De aangevers aan wie dit faxbericht is getoond, hebben verklaard dat dit voor hen een extra bevestiging vormde van het gegeven dat het terrein in 2008 vrij zou komen en dat verdachte bevoegd was om daarover te beschikken.
De betrokkenen aan de kant van [bedrijf 1] en [bedrijf 3] hebben tegenover de FIOD ontkend dat deze stukken op waarheid berusten. Zo heeft getuige [getuige 4], financieel directeur van [bedrijf 1], over de intentieovereenkomst verklaard dat deze beslist niet is opgemaakt door of namens één van de vennootschappen behorend tot het [bedrijf 3] concern, waaronder [bedrijf 1] Voor wat betreft de fax heeft [getuige 4] verklaard dat dit stuk vals moet zijn, omdat de ondertekenaar daarvan, [getuige 2] , niets te maken heeft met onroerend goed, er twee verschillende lettertypes zijn gebruikt, en de gebruikte bewoordingen (in het bijzonder het begrip "trimester") niet aansluiten bij wat in het (Brits) Engels gebruikelijk is. [getuige 4] heeft voorts verklaard dat [bedrijf 1] geen concrete plannen had het terrein in [plaats] te verlaten.
Getuige [getuige 4] heeft deze verklaring op hoofdlijnen bevestigd gedurende het verhoor bij een gedelegeerd raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2013.
Ook de getuige [getuige 1] , die de intentieovereenkomst zou hebben ondertekend en de fax zou hebben ontvangen, heeft ontkend iets van deze stukken af te hebben geweten. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de intentieovereenkomst voor het eerst in 2007, ten kantore van de advocaat van [bedrijf 3], heeft gezien en dat hij op de datum dat hij deze overeenkomst zou hebben getekend, 12 februari 2003, met vakantie was. Over de fax van 11 september 2006 heeft [getuige 1] , in aanvulling op [getuige 4] verklaard dat het bedrijf al begin 2006 het in de fax vermelde adres in [plaats] had verlaten, dat er geen vennootschap bestaat die [bedrijf 3] heet en dat de handtekening onder de fax niet die van [getuige 2] is. Naar aanleiding van een verhoor door de raadsheer-commissaris heeft getuige [getuige 4] aan het openbaar ministerie een mailbericht met een uittreksel van de website met gegevens van Britse bedrijven toegezonden. Die mail met bijlage is aan de stukken toegevoegd. Daaruit blijkt dat [bedrijf 3] sedert 15 februari 2006 niet meer op het in de fax vermelde adres gevestigd is.
[getuige 2] zelf, die ook als getuige door de FIOD is gehoord, heeft bevestigd dat de handtekening op de fax niet van hem afkomstig is en heeft daartoe een kopie van zijn paspoort in het dossier laten opnemen.
[getuige 1] heeft voorts verklaard dat hij de ontvangstbevesting van een bedrag van
€ 225.000,-- (D4-35) gedateerd op 12 februari 2003 niet heeft opgesteld en dat hij evenmin op voormelde datum een bedrag van € 225.000,-- van [bedrijf 2]. zou hebben ontvangen. [getuige 1] heeft in dit kader verklaard dat hij die dag niet in Nederland was, hetgeen hij met zijn agenda heeft onderbouwd.
Tot de gedingstukken behoort voorts een brief van 11 januari 2007 (D4-072) die afkomstig stelt te zijn van [getuige 3] van [bedrijf 3]. In de brief wordt bevestigd dat aan verdachte de bevoegdheid toekomt om [bedrijf 3] en al haar onderdelen juridisch te vertegenwoordigen, in het bijzonder de bevoegdheid om bindende onderhandelingen te voeren namens (onder meer) [bedrijf 1]
[getuige 21], directeur van [bedrijf 17], heeft verklaard dat verdachte deze brief aan hem heeft getoond, nadat hij haar had gevraagd om aan te tonen dat zij [bedrijf 1] rechtsgeldig kon vertegenwoordigen rond de verkoop van het [bedrijf 1]-terrein.
Ten aanzien van deze brief heeft [getuige 7] verklaard dat deze vals is, omdat de handtekening die onder de brief staat niet van de ondertekenaar [getuige 3] is. Ter onderbouwing heeft [getuige 7] een kopie van diens paspoort aan het dossier laten toevoegen.
Het hof merkt in dit verband op deze kopie van het paspoort – anders dan de raadsvrouw heeft gesteld – onderdeel uitmaakt van het dossier en genummerd is als document D4-061.
1.2. Beoordeling
Het hof verwerpt allereerst het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat de verklaring van [getuige 2] niet tot het bewijs gebezigd mag worden, nu [getuige 2] gedurende zijn verhoor niet door een professionele tolk is bijgestaan, maar door medegetuige [getuige 7]. De raadsvrouw heeft verzuimd concreet aan te geven op welke punten de weergave onjuist zou zijn en zij had desgewenst de mogelijkheid [getuige 2] nader te horen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de weergave van [getuige 2] verklaring in het proces-verbaal onjuist is.
Het hof constateert ten aanzien van de handtekening op de intentie-overeenkomst van 12 februari 2003 dat deze grote gelijkenissen vertoont met de handtekeningen op de ontvangstbevestiging van € 225.000,-- en op een ontvangstbevestiging van € 50.000,--, gedateerd op 29 oktober 2002. Deze lijken zodanig op elkaar dat de veronderstelling gerechtvaardigd is dat alle drie van dezelfde bron afkomstig zijn. De door de verdediging gestelde verschillen in de handtekeningen geven het hof geen aanleiding anders te oordelen over dit feit.
Het hof constateert voorts dat de handtekening op het faxbericht van 11 september 2006 aanzienlijk verschilt van de handtekening van [getuige 2] op diens paspoort. Beide handtekeningen vertonen duidelijke verschillen.
Het hof constateert tot slot dat de handtekening op de brief van 11 januari 2007 aanzienlijk verschilt met de handtekening van [getuige 3] in diens paspoort. Beide handtekeningen vertonen duidelijke verschillen.
Mede gelet op hetgeen voornoemde getuigen hebben verklaard, staat naar het oordeel van het hof vast dat zowel de intentie-overeenkomst¸ als het faxbericht van 11 september 2006, als de ontvangstbevestiging van € 225.000,--, als de brief van 11 januari 2007 vals of vervalst zijn.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte degene is geweest die deze stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst.
Getuigen [getuige 4] en [getuige 1] hebben verklaard dat zij, noch een van hun medewerkers de voormelde documenten hebben opgesteld dan wel ondertekend. Deze verklaringen vinden op onderdelen steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 7]. Het hof heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 1] . Dit in het licht bezien van het hiernavolgende.
Uit het dossier blijkt allereerst niet dat [bedrijf 1] in de periode van het opstellen van de intentie-overeenkomst concrete plannen had het terrein in [plaats] te verlaten. De verklaring van [getuige 4] wordt op dit punt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 7], financieel controller bij [bedrijf 3]. Het hof constateert dat nergens uit het dossier blijkt dat [bedrijf 1] in de periode van het opstellen van de intentie-overeenkomst concrete plannen had het terrein in [plaats] op korte termijn te verlaten.
Dit volgt naar het oordeel van het hof evenmin uit de - zoals door de verdediging is gesteld - verklaring van [getuige 21] en stukken van bedrijf 17] en [bedrijf 18] (D4-62 en D4-64). Deze correspondentie heeft plaatsgevonden tussen [bedrijf 2] in de persoon van verdachte, en derden. Uit deze documenten blijkt niet dat [bedrijf 1] op dat moment de intentie had om voormeld terrein te verkopen.
Het hof acht het voorts gelet op de omstandigheid dat zowel het faxbericht van 11 september 2006 als de brief van 11 juli 2007 is afgedrukt op briefpapier van [bedrijf 3] waarop het adres [plaats] is vermeld, volstrekt onwaarschijnlijk dat deze brief en faxbericht afkomstig is van [getuige 2] , [getuige 1] of een andere medewerker van [bedrijf 1] Het is immers zeer onwaarschijnlijk dat een medewerker ruim een half jaar nadat het bedrijf het pand op het in de brief en fax vermelde adres in [plaats] had verlaten, dit oude briefpapier nog gebruikt. Noch daargelaten de opvallendheden ten aanzien van de adressering en de in de brief en fax gebezigde terminologie.
Kortom, de verklaring van verdachte over de herkomst van de hiervoor genoemde documenten dient naar het oordeel van het hof in het licht van de verklaringen van de getuigen [getuige 4] , [getuige 7], [getuige 2] en [getuige 1] als volstrekt ongeloofwaardig terzijde geschoven te worden. De verklaring van verdachte dat de betrokken personen, in het bijzonder [getuige 1] tegenover de FIOD niet naar waarheid verklaard hebben om zo (eigen) malafide praktijken binnen [bedrijf 1] of [bedrijf 3] te verdoezelen, vindt op geen enkele manier steun in het dossier.
Feit is dat verdachte degene is geweest die voormelde documenten heeft gebruikt en ook geld heeft ontvangen van voornoemde aangevers.
Het hof acht in dit verband, en met name in het licht van de bevindingen met betrekking tot de drie (nagenoeg) gelijke handtekeningen van [getuige 1] , nog het volgende van belang. Verdachte heeft van een tweetal andere documenten, een fax van 3 oktober 2006 en een fax van 12 januari 2007, beide zogenaamd afkomstig van [bedrijf 19], erkend dat deze valselijk door haar zijn opgemaakt. Verdachte heeft aangegeven dat het gaat om "het betere knip-en-plakwerk" en dat daarbij gebruik is gemaakt van een gescande handtekening in combinatie met een door haar zelf op de computer opgestelde tekst.
Het hof is van oordeel dat – bij gebreke van een aannemelijk gemaakt alternatief scenario – verdachte degene is geweest die alle voornoemde stukken valselijk heeft opgemaakt en/of (de handtekeningen) heeft vervalst. Het hof heeft deze overtuiging derhalve mede bekomen op grond van de omstandigheid dat de aard van de gedraging verdachte niet vreemd is.
Concluderend. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken dan wel vervalsen van de intentieovereenkomst van 12 februari 2003, de fax van 11 september 2006, de brief van 11 juli 2007 en de ontvangstbevestiging gedateerd 12 februari 2003 zoals haar onder 1 primair sub 1, 3, 4 en 5 is tenlastegelegd.
Het hof acht – anders dan de rechtbank – in dit kader voorts bewezen dat verdachte het gewaarmerkte exemplaar van de intentieovereenkomst d.d. 12 februari 2003 valselijk heeft opgemaakt. Het verwijt dat verdachte gemaakt wordt is immers niet dat het waarmerken door de notaris valselijk is geschied, maar dat de gewaarmerkte onderliggende overeenkomst vervalst is.
2. Het pand aan de [adres]
2.1. Feitelijke gang van zaken ten aanzien van het pand aan de [adres] (feit 1, primair sub 2 en 7)
De getuige [getuige 22] heeft tegenover de FIOD verklaard dat hij in november 2005 via [bedrijf 2] een huurovereenkomst heeft gesloten met [bedrijf 3] voor het pand aan de [adres], dat er vanaf het begin sprake was huurachterstanden en dat de huur die betaald werd, betaald werd door [bedrijf 2] en niet door [bedrijf 3]. [getuige 22] heeft verder aangegeven dat hij na enige tijd contact heeft opgenomen met [bedrijf 3], maar dat dit bedrijf ontkende ooit een huurcontract voor het betreffende pand te hebben afgesloten. Daarnaast heeft [getuige 22] verklaard dat hij ten behoeve van het afsluiten van de huurovereenkomst een bedrag van € 50.000,-- als "tekengeld" heeft betaald aan verdachte.
De huurovereenkomst in kwestie betreft een overeenkomst gesloten tussen [getuige 22] namens [bedrijf 20] en [bedrijf 3], vertegenwoordigd door haar directeur [getuige 5], per adres [bedrijf 2] in [plaats]. De overeenkomst is ondertekend door [getuige 22] op 18 november 2005 en door [getuige 5] op 16 november 2005.
De getuige [getuige 7] heeft tegenover de FIOD verklaard dat [bedrijf 3] niet van deze overeenkomst op de hoogte was, dat hij het pand niet kent, dat [bedrijf 3] nooit een factuur voor de huur heeft ontvangen of betaald heeft en dat ook deze overeenkomst derhalve vals is. Daarbij heeft [getuige 7] andermaal aangegeven dat de handtekening die onder deze overeenkomst staat niet toebehoort aan degene van wie deze afkomstig zou zijn, in dit geval de heer [getuige 5] . Ook hier heeft [getuige 7] ter onderbouwing daarvan een kopie van diens paspoort aan het dossier laten toevoegen.
2.2. Beoordeling
Het hof constateert allereerst dat de handtekening van [getuige 5] op de huurovereenkomst geen gelijkenis vertoont met die in het paspoort van [getuige 5] . Het hof is gelet hierop van oordeel dat de huurovereenkomst vals of vervalst is.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte degene is geweest die deze stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst.
De verklaring van verdachte dat de huurovereenkomst wel degelijk namens [bedrijf 3] zou zijn gesloten en door [getuige 5] zou zijn getekend, moet naar het oordeel van het hof als ongeloofwaardig worden aangemerkt, te meer nu uit geen enkel ander authentiek stuk uit het dossier blijkt dat [bedrijf 3] op wat voor manier dan ook bij de huur van dit pand zou zijn betrokken. Integendeel, alles wijst erop dat het [bedrijf 2] , een van de vennootschappen van verdachte, is geweest die het pand heeft betrokken. Verdachte heeft dat ook verklaard, zij het dat volgens haar sprake was van onderhuur. Van dat laatste ontbreekt echter ieder bewijs. Ook hier kan derhalve geen andere conclusie worden getrokken dan dat de huurovereenkomst valselijk is opgesteld en dat het verdachte is geweest die dat heeft gedaan.
Volgens verdachte heeft zij het bedrag van € 50.000,-- dat door [getuige 22] aan haar is betaald, in het kader van het afsluiten van de huurovereenkomst doorbetaald aan [getuige 1] Reeds het gegeven dat die huurovereenkomst naar het oordeel van het hof vals is, tast de geloofwaardigheid van die verklaring aan. [getuige 1] heeft bovendien ontkend dat hij dit bedrag van verdachte heeft ontvangen. De getuige [getuige 23], een secretaresse die volgens verdachte bij het overhandigen van het bedrag aanwezig zou zijn geweest, heeft eveneens ontkend dat zij ooit heeft gezien dat er dergelijke bedragen op kantoor werden betaald.
Het hof acht ook in dit verband van belang dat de handtekening van [getuige 1] onder de ontvangstbevestiging (nagenoeg) geheel overeen lijkt te komen met diens eerdergenoemde handtekeningen onder de intentieovereenkomst van 12 februari 2003 en de ontvangstbevestiging van € 225.000,--. Dit samenstel van feiten en omstandigheden, in combinatie met de al eerder genoemde verklaringen van verdachte over het gebruik van een ingescande handtekening bij door haar valselijk opgemaakte stukken, maakt dat het hof ook in dit geval van oordeel is dat verdachte de bron is van deze handtekening. Het hof heeft deze overtuiging mede bekomen op grond van de omstandigheid dat de aard van de gedraging verdachte niet vreemd is.
Het hof acht verdachte derhalve tevens schuldig aan het valselijk opmaken, dan wel het vervalsen, van de huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [adres] en de ontvangstbevestiging van € 50.000,--, zoals haar onder 1 primair sub 2 en 7 is tenlastegelegd.
3. Het pand aan de [adres]
3.1. Feitelijke gang van zaken ten aanzien van het pand aan de [adres](feit 1, primair sub 6)
Uit de stukken blijkt dat het pand in kwestie begin maart 2006 is gekocht door [bedrijf 2], waarna het vrijwel meteen is doorverkocht aan twee vastgoedondernemers, [getuige 6] en [getuige 16], en vervolgens aan het bedrijf [bedrijf 15]
[getuige 6] en [getuige 16] hebben tegenover de FIOD verklaard dat verdachte hen heeft benaderd om het pand in kwestie te kopen en dat zij daarbij aangaf dat er met betrekking tot dit pand een huurovereenkomst voor de duur van 10 jaar kon worden afgesloten met [bedrijf 3]. Zowel [getuige 6] als [getuige 16] hebben verklaard dat dit meerjarige huurcontract voor hen de doorslag gaf bij de beslissing om het pand aan te kopen, omdat het pand daardoor goed verkoopbaar zou zijn. Echter, enige tijd na de aan- en doorverkoop werden zij door [bedrijf 15] benaderd omdat de huur van het pand niet meer werd betaald. Vervolgens bleek dat [bedrijf 3] ontkende ooit een huurovereenkomst voor dit pand te hebben afgesloten.
De betreffende huurovereenkomst is gesloten tussen de vennootschappen van [getuige 6] en [getuige 16] enerzijds en [bedrijf 3], vertegenwoordigd door haar directeur [getuige 5] , per adres [bedrijf 2] , anderzijds. De overeenkomst is op 28 februari 2006 getekend door [getuige 6] en [getuige 16] en op 27 februari 2006 door [getuige 5] .
De getuige [getuige 7] heeft over deze kwestie verklaard dat [bedrijf 3] in februari 2007 is aangesproken op betaling van de achterstallige huurpenningen en dat hij in dat verband voor het eerst kennis heeft genomen van deze overeenkomst. Hij heeft verder verklaard dat [bedrijf 3] geen panden op naam heeft staan. Ook de getuige [getuige 1] heeft aangegeven dat in de tijd dat hij bij [bedrijf 1] werkzaam is geweest (tot 2006) het betreffende pand niet bij [bedrijf 3] in gebruik is geweest. Verder heeft ook hij erop gewezen dat het niet voor de hand ligt dat de [bedrijf 3] een dergelijke overeenkomst aangaat, in plaats van één van de werkmaatschappijen.
Schmidt heeft daarnaast aangegeven dat de handtekening die onder deze overeenkomst is gezet wederom niet de handtekening van [getuige 5] is.
Volgens verdachte zou zij de betreffende handtekening verkregen hebben via bemiddeling door [getuige 1] dan wel ene [getuige 24] en zou vervolgens de huur door [bedrijf 2] betaald worden, na maandelijkse goedkeuring door [getuige 1] . Het hof stelt evenwel vast dat [getuige 1] zoals gezegd, elke betrokkenheid bij dit pand heeft ontkend en dat zowel [getuige 7] als [getuige 1] hebben verklaard dat zij geen [getuige 24] kennen. De FIOD heeft deze persoon evenmin kunnen traceren.
3.2. Beoordeling
Het hof constateert allereerst dat de handtekeningen van [getuige 5] op de huurovereenkomst geen gelijkenis vertoont met die in het paspoort van [getuige 5]. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de huurovereenkomst vals of vervalst is.
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte degene is geweest die deze stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst.
Het hof merkt op dat het niet in de rede ligt dat verdachte maandelijks toestemming moest verkrijgen voor het uitbetalen van de huur, nu uit de verklaringen van [getuige 6] en [getuige 16] en verdachte zelf blijkt dat uit de winst die behaald is met de doorverkoop van het pand aan [bedrijf 15], een bedrag ter hoogte van de jaarlijkse huur aan [bedrijf 2] is overgemaakt. Het was dus verdachte zelf die over dit bedrag kon beschikken.
De verklaringen van verdachte moeten derhalve ook als het gaat om de totstandkoming van de huurovereenkomst voor dit pand als ongeloofwaardig terzijde geschoven worden. Ook hier geldt dat er zich in het dossier geen enkel authentiek stuk bevindt dat er op wijst dat [bedrijf 3] op enigerlei wijze bij dit pand betrokken is geweest. Net als in de kwestie rond de verhuur van het pand aan de [adres] in [plaats] is het verdachte geweest die de afspraken heeft gemaakt en die enige tijd de huur heeft betaald. Van enig belang van [bedrijf 3] bij de huur van het pand aan de [adres] te [plaats] is uit het dossier niet gebleken. In dit verband acht het hof het ook veelzeggend dat huurnota’s aan [bedrijf 2] gefactureerd werden, maar dat verdachte deze facturen nimmer doorstuurde/doorfactureerde naar [bedrijf 3]. Verdachte heeft voor deze gang van zaken geen redelijke verklaring kunnen geven.
Uit het voorgaande volgt dat het hof ook ten aanzien van deze huurovereenkomst wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken, dan wel vervalsen, daarvan, zoals haar onder 1 primair sub 6 ten laste is gelegd. Uit dat oordeel en uit de hierboven aangehaalde verklaringen van [getuige 6] en [getuige 16] volgt tevens dat het hof bewezen acht dat verdachte valselijk van deze huurovereenkomst gebruik heeft gemaakt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Aan verdachte wordt onder feit 2, eerste gedachtestreepje, verweten dat zij een achttal personen/rechtspersonen heeft opgelicht door hen te bewegen tot het betalen van een bedrag van € 112.500,--. Dit betreffen de aangevers [getuige 8], [getuige 9], [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12], [getuige 13] , [getuige 14] en /[getuige 15] .
Het hof heeft reeds overwogen dat een achttal aangevers heeft verklaard dat zij door de intentie-overeenkomst en, in een aantal gevallen, door de fax van 11 september 2006 ertoe zijn bewogen om verdachte een bedrag van € 112.500 te betalen. Verdachte heeft dit ook ter terechtzitting van het hof toegegeven. Verdachte en haar raadsvrouw hebben zich echter op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat de intentie-overeenkomst, de fax en de huurovereenkomst valselijk waren opgemaakt, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Nu het hof, overeenkomstig de rechtbank, bewezen acht dat verdachte deze stukken zelf valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst, kan tevens het onder 2, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
Het hof zal de verdachte van het onder 2 in de tenlastelegging genoemde onderdeel: “[getuige 10] ” vrijspreken, nu uit de stukken blijkt dat [getuige 10] adviseur van de [bedrijf 6] is en niet hij, maar [getuige 25], door de verdachte is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag.
Aan verdachte wordt onder feit 2, tweede gedachtestreepje, verweten dat zij [getuige 16], [getuige 6] en [bedrijf 15]./[getuige 20] heeft opgelicht door hen te bewegen tot het betalen van een bedrag van € 112.500,--.
Nu het hof, overeenkomstig de rechtbank, voorts bewezen acht dat verdachte de huurovereenkomst aangaande het pand aan de [adres] in [plaats] valselijk heeft opgemaakt, dan wel heeft vervalst en van deze huurovereenkomsten gebruik heeft gemaakt, acht het hof voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [getuige 6] en [getuige 16] bewogen heeft het pand te kopen. Aldus kan ook het verdachte onder 2, tweede gedachtestreepje tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het hof zal de verdachte het de genoemde onderdelen: “[bedrijf 15]./[getuige 20]” en “en/of een bedrag van 3,4 miljoen” vrijspreken. Het is immers niet verdachte geweest die [bedrijf 15] ertoe bewogen heeft het pand aan de [adres] in [plaats] te kopen, maar [getuige 6] en [getuige 16], die zich daarbij bovendien niet opzettelijk aan oplichting schuldig hebben gemaakt. Voor zover de steller van de tenlastelegging voor ogen heeft gehad het ‘doen plegen’ aan verdachte ten laste te leggen, overweegt het hof dat deze deelnemingsvorm niet ten laste is gelegd.
Overeenkomstig de rechtbank zal het hof de volgende in de tenlastelegging opgenomen onderdelen verbeterd lezen en daarop beslissen:
- “[bedrijf 6] ” in plaats van “[bedrijf 6]”;
- “[bedrijf 7] ” in plaats van “[bedrijf 7] ”;
- “[bedrijf 8] ” in plaats van “[bedrijf 8] .”;
- “[bedrijf 10] ” in plaats van “[bedrijf 10] ”;
- “bedrijf 11] ” in plaats van “bedrijf 11] ”.
Verdachte is hierdoor naar het oordeel van het hof niet in zijn verdediging geschaad.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 29 oktober 2002 tot en met 11 januari 2007 te [plaats] en elders in Nederland, meermalen, telkens een geschrift, te weten:
1) een intentieovereenkomst d.d. 12 februari 2003 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (bijlage D4-001) en een door de notaris gewaarmerkt exemplaar van die intentieovereenkomst (bijlage D4-036) en
2) een ontvangstbevestiging ad EUR 50.000,- d.d. 29 oktober 2002 van [getuige 1] (bijlage D4-029) en
3) een ontvangstbevestiging ad EUR 225.000,- d.d. 12 februari 2003 van [getuige 1] (bijlage D4-035) en
4) een faxbericht d.d. 11 september 2006 van [getuige 2] van [bedrijf 3] [getuige 1] (bijlage D4-002) en
5) een brief d.d. 11 januari 2007 van [getuige 3] van [bedrijf 3] (bijlage D4-072) en
6) een huurovereenkomst - met als datum van ondertekening respectievelijk 28 februari 2006 en 27 februari 2006 - met betrekking tot het pand [adres] te [plaats] (bijlage D4-096) en
7) een huurovereenkomst - met als datum van ondertekening respectievelijk 18 november 2005 en 16 november 2005 - met betrekking tot het pand [adres] te [plaats] (bijlage D4-097),
die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid
Ad 1) die intentieovereenkomst valselijk namens [bedrijf 1] voorzien van een handtekening van [getuige 1] en
Ad 2) die ontvangstbevestiging valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 1] en
Ad 3) die ontvangstbevestiging valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 1] en
Ad 4) die fax valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 2] en
Ad 5) die brief valselijk voorzien van een handtekening van [getuige 3] en
Ad 6) die huurovereenkomst valselijk namens [bedrijf 3] voorzien van een handtekening van [getuige 5] en
Ad 7) die huurovereenkomst valselijk namens [bedrijf 3] voorzien van een handtekening van [getuige 5] ,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
2.
zij in de periode van 1 januari 2006 tot en 31 december 2007 te [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en [plaats] en/of elders in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels:
- [bedrijf 4]/[getuige 8] en [bedrijf 5] /[getuige 9]
en [bedrijf 6]./ g[etuige 25] en [bedrijf 7] /[getuige 11] en [bedrijf 8] /[getuige 12] en [bedrijf 9] /[getuige 13] en [bedrijf 10]./[getuige 14] en bedrijf 11]//[getuige 15] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (telkens) EUR 112.500,-- en
- [bedrijf 12] /[getuige 16] en/of [bedrijf 14]/[getuige 6] heeft bewogen tot de koop van het pand [adres] te [plaats] voor een bedrag van respectievelijk EUR 2,5 miljoen
hebbende verdachte toen en daar met dat oogmerk opzettelijk listiglijk en bedrieglijk:
- [bedrijf 4]/[getuige 8] en [bedrijf 5]/[getuige 9] en [bedrijf 6]./ [getuige 25] en [bedrijf 7] /[getuige 11] en [bedrijf 8] /[getuige 12] en [bedrijf 9] /[getuige 13] en [bedrijf 10]/[getuige 14] en bedrijf 11]//[getuige 15] door middel van een valse intentieovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en/of door middel van een vals faxbericht, zogenaamd afkomstig van [getuige 2] van [bedrijf 3], doen voorkomen dat zij een optie had op het terrein [adres] te [plaats] van [bedrijf 1] en
- die [bedrijf 12] /[getuige 16] en/of [bedrijf 14]/[getuige 6] door middel van een valse huurovereenkomst doen voorkomen dat het pand [adres] te [plaats] voor een periode van 10 jaar zou worden gehuurd door [bedrijf 3],
op grond waarvan voornoemde personen telkens werden bewogen tot die afgifte en/of het aangaan van die schuld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Verdachte heeft tussen 2002 en 2007 bij drie onroerend goed transacties gebruik gemaakt van een groot aantal door haarzelf valselijk opgemaakte of vervalste documenten, om zo haar wederpartijen een verkeerde voorstelling van zaken voor te spiegelen en hen ertoe te bewegen grote bedragen aan haar af te staan. Verdachte heeft door aldus te handelen het vertrouwen van deze personen ernstig geschaad en hen in hun vermogenspositie aangetast. Bovendien heeft verdachte daarbij misbruik gemaakt van haar relatie met [bedrijf 3] door de naam van dat bedrijf en haar medewerkers te gebruiken bij haar contacten met de aangevers. Dat alles is niet alleen kwalijk omdat zo een aantal personen veel schade heeft geleden, maar ook omdat het handelsverkeer bij uitstek is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Verdachte heeft dit vertrouwen op grote schaal misbruikt. Dergelijke gedragingen schaden het handelsverkeer. Dat neemt het hof verdachte in het bijzonder kwalijk.
Verdachte heeft zichzelf ten koste van anderen verrijkt voor een bedrag van ongeveer anderhalf miljoen euro. Over haar exacte beweegredenen heeft verdachte geen openheid van zaken gegeven. Dit kan deels verklaard worden uit haar ontkennende proceshouding ten aanzien van een groot deel van de verwijten, maar voor het overige heeft zij alleen gesteld dat zij werd afgeperst en dat een en ander in overige zaken/investeringen is gestoken. Dat is echter niet nader onderbouwd door of namens de verdachte. Het hof heeft dan ook weinig zicht gekregen op waar het door verdachte ontvangen geld naar toe is gegaan. Het lijkt erop dat eigen financieel gewin haar drijfveer is geweest.
Bij de strafoplegging houdt het hof – ten nadele van verdachte – rekening met de omstandigheid dat zij zich eerder (aan soortgelijke) strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Dit heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. In dit verband merkt het hof op dat de thans bewezenverklaarde feiten niet als een incident te kenmerken zijn, nu het bewezenverklaarde ziet op een langere periode waarin verdachte meerdere personen/rechtspersonen heeft benadeeld.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van het hof door de verdediging en verdachte naar voren zijn gebracht alsmede uit het reclasseringsrapport d.d. 12 maart 2013 blijken.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – met name gelet op het structurele karakter ervan – en de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In de (huidige) persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar financiële situatie en de zorg voor haar echtgenoot die een zwakke gezondheid heeft, ziet het hof geen aanleiding om hiervan af te zien.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Gelet echter op het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM nu na het instellen van het hoger beroep op 14 juni 2010 tot aan de uitspraak van het hof de redelijke termijn met ruim een jaar is overschreden, zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] t.a.v. [vertegenwoordiger]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 112.500,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld ter hoogte van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof ambtshalve de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] t.a.v. [vertegenwoordiger]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] t.a.v. [vertegenwoordiger] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 112.500,00 (honderdtwaalfduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] t.a.v. [vertegenwoordiger], een bedrag te betalen van
€ 112.500,00 (honderdtwaalfduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.W. van Campen, griffier,
en op 4 juni 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.