ECLI:NL:GHARL:2013:CA1785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-001978-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor medeplegen van het opzettelijk feitelijk aanranden van een andere militair

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte, een militair, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk feitelijk aanranden van een andere militair. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 16 mei 2013, waarbij de advocaat-generaal zijn vordering heeft voorgelezen. De verdachte en zijn raadsman, mr. M.F.M. Geeratz, hebben hun verweer gevoerd. De tenlastelegging omvatte zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, waarbij de verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en feitelijke aanranding van de aangeefster, die ook militair was.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders op 7 december 2010, uit verveling, de kamer van de aangeefster zijn binnengedrongen en haar met tape hebben vastgebonden, haar bed hebben omver gegooid en een emmer water over haar hebben gegoten. De verdachte heeft echter niet bewezen dat hij opzettelijk de vrijheid van de aangeefster heeft willen beroven, aangezien de handelingen verband hielden met een grap in de sfeer van een inwijdingsritueel. Het hof oordeelde dat het opzet op wederrechtelijke vrijheidsberoving ontbrak, en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.

Wel werd het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard, waarbij het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte en zijn mededaders als feitelijke aanranding moesten worden gekwalificeerd. Het hof benadrukte dat, hoewel teambuilding en esprit de corps binnen de krijgsmacht belangrijk zijn, de grenzen van wat maatschappelijk aanvaardbaar is, zijn overschreden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001978-12
Uitspraak d.d.: 30 mei 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de militaire kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Arnhem van 19 april 2012 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats]op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres],
eertijds fuselier der eerste klasse, registratienummer [nummer],
[onderdeel] te [plaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het door de officier van justitie (te laat) ingestelde hoger beroep is nadien weer ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr M.F.M. Geeratz, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 07 december 2010 althans op enig moment in de maand december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) (vermomd) opzettelijk en wederrechtelijk de (legerings)kamer van genoemde [slachtoffer] is/zijn binnengegaan/binnengedrongen en/of
voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk met kracht richting bed heeft/hebben geduwd en/of
de op haar bed liggende [slachtoffer] met kracht bij armen en benen heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of
op die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of
de armen en/of benen van die [slachtoffer] heeft/hebben (vast)getaped en/of
het bed met de daarop liggende [slachtoffer] omver heeft/hebben gegooid en/of
een emmer water over die [slachtoffer] heeft/hebben gegooid en/of
(vervolgens) de kamer heeft/hebben verlaten;
subsidiair:
hij als militair op of omstreeks 07 december 2010 althans op enig tijdstip in de maand december 2010, te of nabij [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging althans alleen, opzettelijk [slachtoffer], die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk (vermomd) de (legerings)kamer van genoemde [slachtoffer] binnen te gaan/binnen te dringen en/of
voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk met kracht richting bed te duwen en/of
de op haar bed liggende [slachtoffer] met kracht bij armen en benen vast te pakken en/of vast te houden en/of
op die [slachtoffer] te gaan zitten en/of de armen en/of benen van die [slachtoffer] (vast) te tapen en/of
het bed, met de daarop liggende en getapete [slachtoffer], omver te gooien en/of
een emmer water over die [slachtoffer] te gooien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de handelingen van verdachte en zijn mededaders verband hielden met een grap, in de sfeer van een inwijdings- of ontgroeningsritueel en slechts van korte duur waren. De actie had niet tot doel aangeefster van haar vrijheid te beroven in de zin van artikel 282, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Toen zij direct na de actie de kamer van aangeefster verlieten was de kamergenote van aangeefster daar nog aanwezig en kon aangeefster – zij het in casu met hulp – eenvoudig worden “bevrijd”. Het vereiste opzet op wederrechtelijke vrijheidsberoving ontbrak derhalve.
Bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde
Verdachte is op 7 december 2010 tezamen met collega-militairen, uit verveling, naar de kamer van aangeefster [slachtoffer] gegaan om een geintje uit te halen. Zij zijn vermomd en met een gecoördineerde actie, gelijkend op binnentreden bij militair Optreden Verstedelijkt Gebied (OVG), de kamer van aangeefster binnengegaan, hebben het licht uitgedaan en hebben aangeefster bij haar armen en benen met tape vastgebonden. Vervolgens hebben zij aangeefster met bed en al omver gegooid en een emmer water over haar heen gegooid.
Aangeefster [slachtoffer] heeft niet expliciet ingestemd met de actie van verdachte en zijn collega’s. Ofschoon aangeefster [slachtoffer] zich na enig tegenstribbelen uiteindelijk overgaf aan de (gewelddadige) handelingen, mochten verdachte en zijn medestanders er niet zondermeer op vertrouwen dat zij impliciet wel instemde.
Het hof is van oordeel dat het opzet was gericht op de bewezenverklaarde feitelijke aanranding van een andere militair. Dat de bewezenverklaarde handelingen, zoals verdachte betoogt, zouden passen binnen de cultuur van [bataljon], doet aan de bewezenverklaring niet af, temeer daar het een spontane, ongereguleerde actie, in strijd met de voorschriften van de Commandant der Strijdkrachten daaromtrent was. Aangeefster [slachtoffer] was vooraf ook niet op de hoogte gesteld van dit ‘ritueel’ als vast onderdeel van de inwijding van de nieuwe leden van de eenheid.
Weliswaar dienen teambuilding en esprit de corps binnen de krijgsmacht en zeker bij gevechtseenheden een belangrijk doel, maar bij het uithalen van dit soort spontane grappen onder die noemer, dienen duidelijke grenzen in acht te worden genomen. Anders dan door de raadsman is aangevoerd, is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval de grenzen van wat reeds ten tijde van het feit maatschappelijk aanvaardbaar was, wel degelijk zijn overschreden.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij als militair op 07 december 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging opzettelijk [slachtoffer], die toen militair was, feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk (vermomd) de (legerings)kamer van genoemde [slachtoffer] binnen te gaan/binnen te dringen en
voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk met kracht richting bed te duwen en
de op haar bed liggende [slachtoffer] met kracht bij armen en benen vast te pakken en vast te houden en
op die [slachtoffer] te gaan zitten en de armen en benen van die [slachtoffer] (vast) te tapen en
het bed, met de daarop liggende en getapete [slachtoffer], omver te gooien en
een emmer water over die [slachtoffer] te gooien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mr R.H. Koning, lid, en commodore (tit.) mr P.T. Heblij, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 30 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr P.T. Heblij is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.