Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002650-12
Uitspraak d.d.: 30 mei 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling ter zake van de feiten 1, 2 primair en 3 tot een gevangenisstraf van twaalf jaren met aftrek van voorarrest, onttrekking aan het verkeer van het pistool en de munitie en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. H. Seton, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft geschoten in de zij/flank, althans in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel heeft geschoten in de (linker)zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam van die [benadeelde], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente Almere aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de (linker)zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam, en/of nierletsel en/of een darmperforatie heeft toegebracht, door opzettelijk met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel te schieten in de (linker)zij en/of buik en/of (onder)rug, althans het lichaam van die [benadeelde];
3:
hij op of omstreeks 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Bruni, model 315 auto, kaliber .25Auto) en/of munitie van categorie III te weten één of meerdere (4) patro(o)n(en) (merk CBC, kaliber 0.25 Auto) voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van de feiten 1 en 2
Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en gaat daarbij uit van de camerabeelden en de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Op 24 mei 2012 omstreeks 17:50 uur treffen aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en verdachte elkaar naast de Febo op het stationsplein te [plaats]. Verdachte spreekt [slachtoffer] aan, naar zijn zeggen over het vernielen door [slachtoffer] van zijn jas op 5 mei 2012. Tijdens dit gesprek lopen de emoties op. Verdachte duwt [slachtoffer], waarna [slachtoffer] verdachte slaat. Daarna wordt door beiden over en weer geslagen. [slachtoffer] wordt vervolgens door een derde persoon geschopt terwijl hij zich naast cafetaria de Febo bevindt. [slachtoffer] rent vervolgens naar de voorkant van de Febo. Verdachte trekt een pistool, waarvan hij weet dat het geladen is, uit de zak van zijn bodywarmer en rent vervolgens met het pistool in zijn gestrekte arm, langs de zijkant van de Febo eveneens in de richting van de voorzijde van de Febo. Al rennend laadt verdachte daarbij op de hoek (naar de voorkant) van de Febo het pistool door. Verdachte rent vervolgens af op [slachtoffer] die zich voor in cafetaria de Febo bevindt. [slachtoffer] probeert zich te verschuilen achter zijn zus, [zus slachtoffer]. Verdachte bevindt zich dan vlak voor [slachtoffer]’ zus en richt het pistool op [slachtoffer], waarbij hij het pistool heen en weer beweegt. Gedrieën bewegen zij zich voorin de Febo en komen vervolgens verder in de Febo terecht, vlak naast de balie die in de lengte van de zaak loopt, (nog steeds) vlak bij de ingang. Een aantal omstanders, onder wie [getuige], komt om hen heen te staan. Op het moment dat [zus slachtoffer] op de grond valt, valt een schot. [slachtoffer] wordt door een kogel uit het pistool van verdachte geraakt in zijn zij/flank. De kogel verlaat zijn lichaam en raakt vervolgens [benadeelde], een toevallig aanwezige klant die in de Febo een paar meter verderop aan genoemde balie op zijn bestelling staat te wachten.
De raadsvrouw heeft ter zitting als meest vergaand verweer naar voren gebracht dat verdachte per ongeluk heeft geschoten. Hij zou zich hebben bevonden in een bedreigende situatie met voor hem [slachtoffer] en schuin achter hem [getuige], die beiden mogelijk over een vuurwapen beschikten. Toen verdachte zag dat [getuige] daadwerkelijk een vuurwapen bij zich had, is verdachte geschrokken en heeft een knijpende beweging gemaakt met zijn hand, waardoor het wapen onbedoeld afging. Volgens de raadsvrouw ontbreekt mitsdien het opzet, ook in voorwaardelijke zin op de dood van [slachtoffer] (feit 1). Alhoewel niet uitdrukkelijk aangevoerd begrijpt het hof dat dit verweer eveneens het opzet raakt op de dood van [benadeelde] (feit 2); er is immers slechts één schot gelost.
Het hof volgt de verdediging niet in dit verweer. Het hof acht niet geloofwaardig dat het pistool van verdachte per ongeluk, namelijk uit een schrikreactie, zou zijn afgegaan.
Zoals in het voorgaande is weergegeven, blijkt uit de camerabeelden dat verdachte met getrokken pistool langs de zijkant van de Febo in de richting van de voorkant van de Febo is gerend en blijkt uit verdachtes eigen verklaring dat hij daarbij zijn pistool heeft doorgeladen. Uit de camerabeelden blijkt verder, dat vanaf het moment dat verdachte vervolgens [slachtoffer] aan de voorkant van de Febo treft, verdachte het pistool constant op hem gericht houdt. Hij beweegt het pistool mee met de lichaamsbewegingen van [slachtoffer] en schiet op het moment dat de zus van [slachtoffer] uit het directe schootsveld gaat doordat zij op de grond valt.
De conclusie van het hof uit voorgaande is, dat verdachte bewust op [slachtoffer] heeft geschoten.
Opzet feit 1:
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer].
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de hierboven weergegeven door het hof vastgestelde omstandigheden en uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een doorgeladen pistool op korte afstand op [slachtoffer] richtte en welbewust een kogel afvuurde. De kans dat daardoor aangever zou komen te overlijden, is naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te noemen.
Verdachtes gedragingen kunnen onder de weergegeven en uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard.
Voorbedachte raad feit 1
De volgende vraag is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, het aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof kent hierbij met name gewicht toe aan het feit dat bij de eerste verbale en lijfelijke confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] de emoties oplopen, welk gegeven het hof heeft plaatst tegen de achtergrond van de korte tijdsspanne - blijkens de camerabeelden zit er ongeveer 16 seconden tussen het moment dat verdachte direct na de confrontatie zijn pistool trekt en het moment dat het schot valt - waarin een en ander vervolgens heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan acht het hof de voorbedachte raad niet bewezen, zodat verdachte van dit bestanddeel wordt vrijgesproken.
Opzet feit 2:
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof betoogd, dat bij verdachte evenmin sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde]. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake was van een enkel, ongericht schot. De kogel raakte eerst [slachtoffer] in zijn linkerzij, en verliet vervolgens diens lichaam. Aangenomen mag worden dat de kogel hierdoor van richting verandert. Tevens mag aangenomen worden dat de kogel, doordat deze het lichaam van [slachtoffer] in- en weer uitgaat, (veel) van zijn snelheid verliest. Vervolgens legt de kogel nog twee á drie meter af, voordat deze [benadeelde] treft. De kans dat een kogel die deze ‘weg’ aflegt zo veel snelheid behoudt dat deze nog dodelijk zal blijken, betreft niet een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke kans, dan wel betreft een kans die niet zo aanmerkelijk is dat verdachte daarmee rekening had hoeven houden. Aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt in aanvulling op de hiervoor vastgestelde feiten het volgende vast.
Op het moment dat verdachte met zijn doorgeladen pistool in de Febo verschijnt, aan het einde van de middag, is naast een aantal medewerkers die in de snackbar achter de balie aan het werk zijn, ook een aantal klanten in de zaak aanwezig. Ook [slachtoffer] bevindt zich in de snackbar en verschuilt zich achter [zus slachtoffer]. Verdachte maakt bewegingen om [zus slachtoffer] heen. Ook [slachtoffer] beweegt heen en weer. Zij bevinden zich voor in de zaak, vlak bij de ingang, vlak naast de balie die in de lengte van de zaak loopt waarachter op dat moment twee medewerkers staan. [benadeelde] staat op korte afstand, twee á drie meter verderop aan de balie. Op enig moment valt [zus slachtoffer]. Tegelijkertijd vuurt verdachte een kogel af. Deze kogel raakt [slachtoffer] in zijn flank, verlaat zijn lichaam en raakt vervolgens [benadeelde] in zijn linkerzij. Verdachte is naar eigen zeggen een ongeoefende schutter.
Het hof concludeert dat verdachte, een ongeoefende schutter, vanuit een bewegende positie in een snackbar waar zich meerdere mensen bevonden, een kogel heeft afgevuurd in de richting van een eveneens bewegende [slachtoffer]. Door onder deze omstandigheden te schieten heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat deze kogel een ander of óók een ander zou raken dan [slachtoffer]. Dit geldt zeker voor [benadeelde], die op korte afstand achter [slachtoffer] en derhalve in de schootslijn stond. De kans dat [benadeelde] door dit handelen van verdachte zou komen te overlijden, is naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te noemen. Dat de kogel feitelijk eerst [slachtoffer] heeft geraakt en pas daarna [benadeelde], doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande behoeft het verweer dat – kort gezegd – de kans niet aanmerkelijk is dat een kogel, die via het lichaam van een persoon een andere persoon bereikt, die andere persoon kan doden, geen verdere bespreking.
Uit de voren omschreven omstandigheden blijkt bovendien dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Hij wist dat meerdere mensen zich om hem en [slachtoffer] heen - dan wel tussen hen in - bevonden. Bovendien wist hij, aldus zijn eigen verklaring, dat er in de geopende snackbar mensen in zijn directe nabijheid als medewerker dan wel klant aanwezig waren.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorbedachte raad feit 2
Gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de voorbedachte raad van feit 1 acht het hof ook ten aanzien van de voorbedachte raad bij feit 2 geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat verdachte van dit bestanddeel moet worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel heeft geschoten in de zij/flank van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel heeft geschoten in de linkerzij van die [benadeelde], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3:
hij op 24 mei 2012 in de gemeente [gemeente] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Bruni, model 315 auto, kaliber .25Auto) en munitie van categorie III te weten patronen (merk CBC, kaliber 0.25 Auto) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van het feit en de verdachte
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsvrouw betoogd dat er sprake zou zijn van noodweer dan wel noodweerexces. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte als eerste klappen heeft gekregen van [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] en [getuige] heeft horen praten over een wapen. Verdachte heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat hij tijdens het gevecht met [slachtoffer] het gevoel had dat hij met een wapen op zijn hoofd werd geslagen. Verdachte heeft vervolgens zijn pistool getrokken en probeerde voor de Febo langs van de situatie weg te lopen, maar daar waren ook [slachtoffer] en [getuige] naar toe gerend. Verdachte wilde deze personen niet de rug toekeren omdat hij bang was neergeschoten te worden. Daarom probeerde hij [slachtoffer] met zijn wapen op afstand te houden. Aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof acht de feitelijke toedracht die door de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer mist derhalve feitelijke grondslag. Het hof overweegt hieromtrent dat in weerwil van wat de raadsvrouw heeft opgemerkt, uit de camerabeelden is gebleken dat verdachte degene was die tijdens de woordenwisseling met [slachtoffer] als eerste handtastelijk wordt: verdachte geeft [slachtoffer] een duw, daarop slaat [slachtoffer] en ontstaat een gevecht. Dat verdachte tijdens het gevecht door [slachtoffer] met een wapen op zijn hoofd is geslagen of dat [getuige] daarbij enige rol heeft gespeeld, wordt door de camerabeelden noch door enige getuigenverklaring ondersteund en is derhalve niet aannemelijk geworden. Vastgesteld kan tevens worden dat verdachte – die zich aanvankelijk van [slachtoffer], die onderwijl door een ander wordt geschopt, had verwijderd – zichtbaar langs de zijde van de Febo op [slachtoffer] (en [getuige]) toerent, waarbij hij zijn pistool al in de hand heeft genomen.
Uit deze vastgestelde gang van zaken volgt, dat op geen enkel moment sprake is geweest van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was.
Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer. Het hof vindt in het voorgaande eveneens grond te oordelen dat geen sprake kan zijn van noodweerexces.
De bewezen verklaarde feiten zijn strafbare feiten en verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de feiten of verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op klaarlichte dag in een snackbar schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] door eenmaal op hem te schieten. Bij de poging om [slachtoffer] te doden, is een willekeurige omstander te weten [benadeelde], eveneens geraakt door deze kogel.
Verdachte heeft door in de snackbar te gaan schieten, een zeer gevaarzettende situatie doen ontstaan. Zijn handelen getuigt van volledig gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van anderen.
Door de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd is de samenleving ernstig geschokt. Een groot aantal mensen is in gevaar geweest. Daarnaast heeft verdachte de slachtoffers groot leed berokkend, hetgeen ook tot uitdrukking is gekomen in de slachtofferverklaring van [benadeelde] zoals hij deze ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 18 april 2013, eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens onder meer geweldsdelicten.
Aan onderzoek naar zijn geestvermogens weigert verdachte mee te werken. Aanwijzingen dat de feiten zijn begaan terwijl verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling of voor stoornis van de geestvermogens zijn er niet.
Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Dit werkt door in de strafoplegging.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.289,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering inhoudelijk niet weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
munitie (vier patronen)
pistool merk Bruni, model 315auto, kaliber .25Auto.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mobiele telefoon merk Blackberry type 9300.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.289,19 (zesduizend tweehonderdnegenentachtig euro en negentien cent) bestaande uit € 789,19 (zevenhonderdnegenentachtig euro en negentien cent) materiële schade en € 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 6.289,19 (zesduizend tweehonderdnegenentachtig euro en negentien cent) bestaande uit € 789,19 (zevenhonderdnegenentachtig euro en negentien cent) materiële schade en € 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 30 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.