ECLI:NL:GHARL:2013:CA1568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-001269-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege na doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo van 13 maart 2012. De verdachte, geboren in 1974, is veroordeeld voor doodslag, waarbij zij haar partner op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege heeft opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van gedragsdeskundigen. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan ernstige psychische aandoeningen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en alcoholafhankelijkheid, wat haar toerekeningsvatbaarheid beïnvloedt. Het hof sluit zich aan bij deze conclusies en oordeelt dat een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden niet voldoende is. De verdachte heeft eerder een proefplaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek niet succesvol afgerond, wat de noodzaak voor een meer intensieve behandeling onderstreept. Het hof bevestigt de maatregel van terbeschikkingstelling, omdat het risico op recidive aanzienlijk is en de veiligheid van anderen in het geding is. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact daarvan op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001269-12
Uitspraak d.d.: 30 mei 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 13 maart 2012 in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
thans verblijvende in de P.I. Overijssel, P.I. Huis van Bewaring, PPC te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 november 2012 en 16 mei 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr B. Klunder, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden en - gelet op de ontwikkelingen tijdens de procedure in hoger beroep - onder aanvulling van de motivering van straf en maatregel worden bevestigd.
Oplegging van straf en maatregel
Het hof sluit zich aan bij de strafmotivering van de meervoudige kamer van de rechtbank Almelo in het vonnis van 13 maart 2012 en acht in die motivering, gelet op de daarin genoemde feiten en omstandigheden, de redenen gelegen die tot het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren en oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nopen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel onder 8.1 het volgende overwogen:
“ 8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Verder heeft de rechtbank bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte terzake moord wordt veroordeeld tot negen
jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Anders dan de
officier van justitie komt de rechtbank tot bewezenverklaring van doodslag. De rechtbank
houdt rekening met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare
feiten zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop geldende strafmaximum (voor
doodslag is dat 15 jaar gevangenisstraf) en in de straffen die voor soortgelijke feiten wordt
opgelegd.
Verdachte heeft haar toenmalige, nog betrekkelijk jonge partner op een zeer gewelddadige en gruwelijke manier om het leven gebracht. Zij heeft het slachtoffer minstens twaalf maal met een hamer op of tegen hoofd geslagen tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Met haar handelwijze heeft verdachte een onherstelbare inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht van de mens, namelijk het recht op leven. Door de bewezenverklaarde
doodslag is bij de directe familie van het slachtoffer waaronder zijn zoons, ouders en overige familieleden, een onomkeerbaar verlies teweeggebracht, hetgeen nog eens is verwoord in de door een zus van het slachtoffer namens de familie ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring. Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop de levensberoving is uitgevoerd, hebben een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen en in de directe omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Doodslag zoals in het onderhavige geval bewezenverklaard behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
De rechtbank zal bij de beoordeling van deze zaak en de oplegging van de straf ook rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met name met de hiervoor vermelde omtrent verdachte door de psychiater H.A. Gerritsen en de psycholoog C.M. Bosklopper omtrent verdachte opgemaakte pro justitia rapportage. Als strafverminderende omstandigheid heeft de rechtbank in aanmerking genomen de door deze gedragsdeskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar in 2010 nog terzake een geweldsdelict is veroordeeld maar dat verdachte overigens zo goed als geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank is ervan doordrongen dat het bewezenverklaarde feit een schokkend levensdelict oplevert dat enorme impact heeft op met name de nabestaanden van het slachtoffer. Toch meent de rechtbank een minder zware straf op te moeten leggen dan door de officier van justitie gevorderd. Dat doet de rechtbank omdat zij voor een lichter feit veroordeelt dan de officier van justitie als uitgangspunt heeft genomen. Voorts acht de rechtbank van belang dat aan verdachte tevens de terbeschikkingstelling met verpleging wordt opgelegd, nu volgens voornoemde deskundigen gelet op de kans op recidive de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel eisen.
Bosklopper (psycholoog) stelt daarover het volgende.
Verdachte is nog volstrekt onvoldoende in staat om om te gaan met haar beperkingen vanuit zowel de persoonlijkheids- als verslavings-problematiek.
Zolang hierin onvoldoende structurele verandering komt, zal betrokkene een speelbal blijven van haar gevoelens en agressieve impulsen en is het risico niet te verwaarlozen dat ze zowel terugvalt in middelengebruik als in delictgerelateerde activiteiten. Delictgedrag valt in haar geval vooral te verwachten bij het opnieuw aangaan van een (intieme) relatie waardoor ze vatbaar wordt voor mensen die misbruik van haar zouden kunnen maken. Zonder behandeling van zowel de persoonlijkheidsproblematiek als ook haar verslaving is er een sterk verhoogd risico op terugval in agressief en impulsief gedrag met alle negatieve
consequenties van dien. Gezien de beschreven problematiek wordt in eerste instantie gedacht aan een klinische behandeling binnen minimaal de setting van een forensisch-psychiatrische kliniek.
Gerritsen (psychiater) concludeert het volgende.
Gezien het strafblad met eerdere mishandeling, de psychopathologie in de zin van de alcoholafhankelijkheid, de paniekstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, de neiging tot het aangaan van destructieve relaties en de huidige zwakke sociaal-maatschappelijke inbedding is de kans op herhaling van het tenlastegelegde feit evident verhoogd. Het is wezenlijk dat verdachte intensief wordt behandeld om zo het recidiverisico substantieel te verminderen. Gezien de huidige toestand van verdachte, de ernstige psychopathologie en haar huidige zwakke sociaal-maatschappelijke inbedding is klinische behandeling geïndiceerd.
Anders dan de deskundigen Gerritsen en Bosklopper in hun rapportage adviseren, bepaalt de rechtbank dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu gelet op het onderzoek ter terechtzitting en met name op de door de reclassering omtrent verdachte opgemaakte rapportage d.d. 1 februari 2012, verdachte niet gemotiveerd is voor een noodzakelijke klinische behandeling en zij aangeeft niet mee te willen werken aan een plan van aanpak in het kader van een TBS met voorwaarden. Nog afgezien van de omstandigheid dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden alleen mogelijk is als verdachte zich bereid verklaart de te stellen voorwaarden na te leven, is het ook praktisch niet mogelijk gebleken om betrokkenen in het kader van een TBS met voorwaarden in een kliniek te plaatsen. De FPK Assen doet verdachte, nadat zij de proefperiode niet heeft willen afronden, geen behandelaanbod. Voorts is het ook niet mogelijk gebleken verdachte in een andere minder veilige setting onder te brengen. Aldus kan geen invulling worden gegeven aan een TBS met voorwaarden.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de hierna te melden duur.
De rechtbank stelt vast dat de TBS wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.”
Het hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast en maakt deze tot de zijne.
In aanvulling hierop overweegt het hof - gelet op het verweer in hoger beroep - nog als volgt.
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit het feit dat de proefplaatsing in de forensisch psychiatrische kliniek te Assen is misgelopen niet mag worden geconcludeerd dat verdachte helemaal niet wil meewerken aan een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte realiseert zich goed dat zij hulp nodig heeft. De maatregel in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden kan echter lang voortduren en is afdoende en het meest passend bij de specifieke recidive van verdachte. Bovendien gaat het momenteel beter met verdachte in de P.I. Zwolle, aldus de raadsvrouw.
In hoger beroep hebben de twee gedragsdeskundigen J.G. Fennema, GZ-psycholoog, en M.A. Westenborg, psychiater, naar aanleiding van het tussenarrest van het hof van 6 december 2012 verdachte - gelet op de ouderdom van de hierboven genoemde rapportages van de deskundigen H.A. Gerritsen en C.M. Bosklopper - opnieuw onderzocht en recente pro justitia rapportages uitgebracht.
Drs J.G. Fennema (psycholoog) komt in haar rapport van 12 april 2013 ten aanzien van de diagnose van verdachte tot de volgende bevindingen - hier kort weergegeven -.
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een aanpassingstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming (chronisch), aan alcoholafhankelijkheid (langdurig volledig in de remissie, als gevolg van het onder toezicht staan) en alcoholmisbruik (ook onder toezicht als gevolg van detentie). Voorts is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en theatrale trekken. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een aanpassingsstoornis en van alcoholafhankelijkheid en leed verdachte aan de eerder genoemde persoonlijkheids-problematiek. Ten tijde van het tenlastegelegde werden het denken, voelen en handelen van verdachte in hoge mate beïnvloed door de combinatie van haar toestandsbeeld, het middelengebruik en haar persoonlijkheidsstoornissen. Voornoemde deskundige adviseert, evenals de gedragsdeskundigen die eerder rapporteerden, om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van het tenlastegelegde.
Gelet op de zeer ernstige psychopathologie, de ernst van het tenlastegelegde en het hoge recidiverisico acht de deskundige een terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk. Een langdurige intramurale behandelsetting wordt noodzakelijk geacht omdat het opbouwen van een vertrouwensrelatie de nodige tijd in beslag zal nemen en sprake zou moeten zijn van voldoende structuur en beveiliging omdat verdachte naar verwachting veel moeite zou hebben met het leren omgaan met begrenzing en conflicthantering. Omdat de persoonlijkheidsproblematiek naar de mening van de rapporteur omvangrijker is en de verslavingsproblematiek ernstiger dan de voorgaande rapporteurs van mening zijn en omdat het recidiverisico bij het aangaan van een relatie snel kan oplopen, is volgens drs Fennema een TBS met voorwaarden in een niet hoog beveiligde inrichting onvoldoende.
Psychiater M.A. Westerborg komt tot soortgelijke bevindingen als Fennema. Deze deskundige wijst er in zijn rapport op dat bij verdachte, naast alcoholafhankelijkheid, sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met anti-sociale trekken. Deze stoornis leidt tot stemmingswisselingen, die zij probeert tegen te gaan met alcohol en soms gebruik van drugs. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, terwijl verdachte bovendien onder invloed was van alcohol. Ten tijde van het plegen van het delict was sprake van heftige emotie. Met de borderline persoonlijkheidsstoornis leidt deze heftigheid tot een verminderd vermogen om adequaat te handelen. Ook deze rapporteur adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van het tenlastegelegde.
Gelet op de zorgprognose en het interventieadvies zal sprake moeten zijn van een langdurige behandeling, aldus Westerborg. Het ontwikkelen van een werkrelatie zal lang duren omdat betrokkene in de basis niemand vertrouwt en zij zich slecht kan inleven in anderen. Betrokkene zal moeten leren adequaat om te gaan met agressie. De behandeling, met grote kans op acting out en agressief gedrag zou in een beveiligde setting moeten plaatsvinden. Tijdens de proefbehandeling in de FPK te Assen is gebleken hoe snel verdachte kan terugvallen in haar patroon van vroeger. Het aangaan van een behandelrelatie zal zeer moeizaam zijn en de kans op recidive wordt als hoog beschouwd. De rapporteur adviseert om de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof kan zich verenigen met de hier in het kort weergegeven bevindingen en conclusies van voornoemde deskundigen en neemt deze over.
Gelet op de inhoud van de adviezen is het hof met de rechtbank van oordeel dat een behandeling van verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet volstaat en dat verdachte dient te worden behandeld in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof stelt vast dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met aanvulling van gronden als hiervoor overwogen.
Aldus gewezen door
mr J.H.C. van Ginhoven, voorzitter,
mr C. Caminada en mr P. van Kesteren, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr J.M. van Westerlaak, griffier,
en op 30 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.