ECLI:NL:GHARL:2013:CA1557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
TBS P13/0150
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlenging van de terbeschikkingstelling ondanks termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2013, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde had bezwaar gemaakt tegen de verlenging, omdat de vordering tot verlenging 13 maanden te laat was ingediend. De raadsman van de terbeschikkinggestelde voerde aan dat deze termijnoverschrijding een schending van de redelijke termijn opleverde, zoals bedoeld in artikel 509oa van het Wetboek van Strafvordering. Hij stelde dat de terbeschikkinggestelde substantieel in zijn belangen was geschaad door de lange detentie zonder titel en dat de belangen van de terbeschikkinggestelde zwaarder zouden moeten wegen dan de maatschappelijke belangen.

Het openbaar ministerie erkende dat de vordering te laat was ingediend, maar stelde dat deze onmiddellijk na ontdekking van het verzuim was ingediend. De advocaat-generaal concludeerde tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, met de opmerking dat de kliniek voortvarend aan het behandeltraject moest werken, gezien het aanmerkelijke tijdsverloop.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist en bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het hof merkte op dat de terbeschikkinggestelde een lange periode zonder verpleging in een penitentiaire inrichting had verbleven, maar dat dit geen reden was om tot een andere beslissing te komen. De terbeschikkingstelling werd bevestigd, met de nadruk op de noodzaak van een voortvarende behandeling in de kliniek.

Uitspraak

TBS P13/0150
Beslissing d.d. 30 mei 2013
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
verblijvende in [kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 18 februari 2013, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 25 februari 2013;
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 16 april 2013 en 25 april 2013;
- de door de raadsman ter zitting overgelegde pleitnota;
- de door de raadsman ter zitting overgelegde brief van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 26 april 2013;
Het hof heeft ter zitting van 23 mei 2013 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda, en de advocaat-generaal mr J.W. Rijkers.
Overwegingen:
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De officier van justitie heeft de vordering niet binnen de in artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn ingediend. De terbeschikkinggestelde heeft met ingang van 23 december 2011 tot aan het moment van de beslissing van de rechtbank van 18 februari 2013 zonder titel in detentie gezeten. De terbeschikkinggestelde heeft in de periode van 8 maart 2011 tot 13 maart 2013 in een regulier huis van bewaring verbleven. De terbeschikkinggestelde is hiermee substantieel in zijn belangen geschaad. Hoewel de mogelijkheid bestaat om een termijnverzuim te repareren is de grens van een redelijke termijn overschreden door een termijnoverschrijding van 13 maanden. De raadsman verwijst in dit verband naar de zaak Erkalo van het EHRM en artikel 5 lid 1 van het EVRM. De redelijkheid van de termijn is niet los te zien van alle overige omstandigheden. Voor de administratieve omissie waardoor de officier van justitie niet tijdig een vordering tot verlenging heeft ingediend, bestaat geen enkele rechtvaardiging. De afweging van de belangen van de terbeschikkinggestelde tegenover de maatschappelijk belangen zou gezien alle omstandigheden van het geval in het voordeel van de terbeschikkinggestelde moeten uitvallen. De raadsman heeft verzocht de beslissing van de rechtbank te vernietigen en het Openbaar Ministerie in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het is duidelijk dat de vordering meer dan een jaar te laat is ingediend. De vordering is echter wel onmiddellijk na het opmerken van dit verzuim ingediend. Daarmee is aan het eerste vereiste voor ontvankelijkheid van de vordering voldaan. Daarnaast moet er in het geval van een te laat ingediende vordering sprake zijn van bijzondere omstandigheden waardoor de veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de terbeschikkinggestelde, verlenging van de terbeschikking eist. Het belang van de terbeschikkinggestelde is met name dat hij tijdig weet of een verdere verlenging zal worden gevorderd. Gelet op de eerdere vordering van de officier van justitie tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, de toewijzing van die vordering door de rechtbank en de daarop volgende appelprocedure, die is geëindigd met de beslissing van dit hof van 3 december 2012 tot omzetting van de terbeschikkingstelling, had de terbeschikkinggestelde geen redenen om te veronderstellen dat de terbeschikkingstelling zou eindigen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Wel zal de kliniek gezien het aanmerkelijke tijdsverloop thans voortvarend vorm moeten geven aan het behandeltraject.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.
Het hof constateert dat de terbeschikkinggestelde na het bevel tot voorlopige verpleging van de rechter-commissaris van 8 maart 2011 gedurende een onwenselijk lange periode zonder verpleging in een penitentiaire inrichting heeft verbleven. Hoewel dit valt te betreuren en het hof het gewenst acht dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde, die sinds 13 maart 2013 in [kliniek] verblijft, thans op een voortvarende wijze voortgezet zal worden, ziet het hof hierin geen reden om tot een andere beslissing te komen.
Beslissing
Het hof:
Bevestigt de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 18 februari 2013 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr P.R. Wery en mr B.J.J. Melssen als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en dr. A. Verheugt als raden,
in tegenwoordigheid van B. Moorlag als griffier,
en op 30 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.
Mr Wery en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.