ECLI:NL:GHARL:2013:CA1263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
24-000715-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de officier van justitie wegens niet tijdig indienen van appelschriftuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 mei 2013 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep. De officier van justitie had op 12 maart 2010 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden, waarbij de verdachte op 1 maart 2010 was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De appelschriftuur, die door de officier van justitie was ondertekend, was gedateerd op 30 maart 2010, maar deze was niet tijdig ingediend, aangezien dit buiten de termijn van veertien dagen na het instellen van hoger beroep viel. Het hof oordeelde dat de appelschriftuur niet was ingediend overeenkomstig artikel 410, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hierdoor was er sprake van een vormverzuim, wat het hof noopte om te beoordelen of dit verzuim zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Tijdens de zitting op 15 mei 2013 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een geldboete van € 5.000,= had geëist, subsidiair 60 dagen hechtenis, en daarnaast een geldboete van € 1.000,= voor een tweede feit. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende belang was om het hoger beroep te behandelen, vooral gezien het feit dat de zaak pas in januari 2013 voor het eerst ter zitting werd gebracht, terwijl de stukken al in april 2010 waren ingediend. Het hof benadrukte dat de behandeling van het hoger beroep niet voortvarend was geweest, wat in strijd was met de voorbeeldfunctie die het openbaar ministerie had willen benadrukken. Uiteindelijk heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, op basis van artikel 416, lid 3, Sv, omdat de appelschriftuur niet tijdig was ingediend.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000715-10
Uitspraak d.d.: 29 mei 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 1 maart 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een geldboete van € 5.000,=, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde tot een geldboete van € 1.000,=, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.A. Pots, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De regeling met betrekking tot het instellen van appel en het indienen van een appelschriftuur, luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.):
De officier van justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen.
Artikel 410, tweede lid, Sv.:
De schriftuur wordt onverwijld bij de processtukken gevoegd.
Artikel 416, eerste lid, Sv.:
Ingeval hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, geeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van de voordracht der zaak mondeling een toelichting op de bezwaren tegen het vonnis. De advocaat-generaal geeft in voorkomende gevallen tevens op waarom door de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven is ingediend.
Artikel 416, derde lid, Sv.:
Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 2005-2006, 30320, nr. 3) wordt omtrent vorenstaande het volgende opgemerkt:
(p. 11-12) "Van de verdachte kan niet zonder meer gevergd worden een schriftelijke appèlmemorie in te dienen. Wel acht ik het redelijk en haalbaar om de officier van justitie die appèl instelt te verplichten een schriftelijke appèlmemorie in te dienen. Artikel 410 van het Wetboek van Sv wordt hiertoe dwingender geformuleerd, zoals ook is geopperd door de Werkgroep hoger beroep en verzet. Door de verplichting tot het afleggen van verantwoording ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de redenen voor het eventueel achterwege laten van het tijdig indienen van een appèlmemorie wordt daarnaast duidelijk gemaakt, dat het indienen van een appèlmemorie is aangewezen (artikel 416, eerste lid, nieuw).
(...)
(p. 12) Indien geen schriftuur wordt ingediend kan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep volgen (artikel 416, derde lid). Er is in een dergelijk geval sprake van een vormverzuim. Een automatisch volgende niet-ontvankelijkheid verdient naar mijn oordeel geen voorkeur. Hoezeer het achterwege laten van het tijdig indienen van een appèlmemorie ook mag worden betreurd, het belang van het appèl kan, ook maatschappelijk bezien, van groter belang zijn dan de scherpe sanctionering van een in beginsel herstelbare tekortkoming.
(…)
(p. 36) Het wetsvoorstel geeft de rechter in hoger beroep nog wel de ruimte om ambtshalve toch tot behandeling van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep over te gaan, ook al zijn schriftelijke grieven niet of niet tijdig ingediend. Het is dan aan de rechter te bepalen of dan wel andere gevolgen aan het vormverzuim moeten worden verbonden.
(...)
(p. 51) Het derde lid schept de mogelijkheid een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat geen schriftuur, houdende grieven tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, is ingediend. Indien door de officier van justitie geen appèlschriftuur is ingediend is er sprake van een vormverzuim."
In de nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, 2005-2006, 30320, nr. 6) wordt hierover opgemerkt:
(p. 3 en 4)''De veertien-dagentermijn is een termijn van orde. Niettemin brengt overschrijding van deze termijn een risico mee voor de appellant, namelijk dat het gerechtshof kan besluiten om een schriftuur die niet tijdig bij de stukken is gevoegd, buiten beschouwing te laten.
De leden van de CDA-fractie vragen of niet, wanneer sprake is van professionele
rechtsbeoefenaren (openbaar ministerie en advocatuur), voor de appellant een verplichting kan worden ingevoerd om grieven in te dienen op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep. Dit voorstel komt neer op invoering van een grievenstelsel. De regering heeft hier na ampele overweging van afgezien. De appèlrechter afhankelijk te maken van de
indiening van grieven zou onvoldoende recht doen aan de volledige, eigen verantwoordelijkheid die de strafrechter in het Nederlandse systeem heeft voor een juiste beantwoording van de kernvragen van het strafgeding (zie artikelen 348 en 350 Sv).
(...)
(p. 4) Het voorgaande laat twee dingen onverlet. Ten eerste dat in het wetsvoorstel de indiening van een schriftuur door het OM is vormgegeven als een wettelijke verplichting, waarvan niet-nakoming een vormverzuim oplevert. Ten tweede dient de rechter van zijn ambtshalve onderzoeksvrijheid met beleid gebruik te maken opdat, zoals deze leden zelf aangeven, het recht van hoger beroep niet te vrijblijvend wordt."
Het hof leidt uit het voorgaande af dat niet alleen het niet indienen, maar ook het niet tijdig en niet op de voorgeschreven wijze indienen van een appelschriftuur tot
niet-ontvankelijkheid in het ingestelde hoger beroep kan leiden. De wetgever heeft het aan de rechter overgelaten te beoordelen of de omstandigheid dat niet of niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze een appelschriftuur is ingediend, in concreto tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof in de onderhavige zaak het navolgende vast.
De tenlastelegging betreft feiten die gepleegd zouden zijn respectievelijk in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 juli 2007 (feit 1) en in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 30 juni 2007 (feit 2). Op 1 maart 2010 heeft de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden verdachte van deze feiten vrijgesproken. Op 12 maart 2010 heeft de officier van justitie tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Op 2 april 2010 zijn de stukken van het geding door het hof ontvangen. De zaak is in hoger beroep voor het eerst aangebracht ter zitting van het hof d.d. 21 januari 2013. De behandeling van de zaak is toen aangehouden omdat de raadsman wegens de behandeling van een andere zaak bij het gerechtshof Amsterdam verhinderd was ter zitting te verschijnen. De zaak is vervolgens aangebracht ter zitting van het hof
d.d. 15 mei 2013.
In het dossier bevindt zich een door de officier van justitie ondertekende appelschriftuur, voorzien van de datum 30 maart 2010, (overigens) een datum buiten de periode van
14 dagen na het instellen van hoger beroep. Deze appelschriftuur is niet door (de griffie van) de rechtbank voor ontvangst gestempeld, zodat het er voor moet worden gehouden dat de appelschriftuur niet is ingediend overeenkomstig het bepaalde in artikel 410, eerste lid, Sv. Gelet hierop is, zo stelt het hof vast, sprake van een vormverzuim en dient het hof te beoordelen of er aanleiding bestaat om niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het hoger beroep achterwege te laten.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof desgevraagd verklaard, dat het openbaar ministerie het hoger beroep heeft willen doorzetten vanuit het oogpunt van algemeen belang. De zaak heeft een voorbeeldfunctie. Voor de samenleving moet duidelijk zijn dat strafrechtelijk wordt opgetreden indien scheepsbouwbedrijven geen veilige schepen bouwen. Tevens wordt opgetreden om te voorkomen dat er concurrentievervalsing plaatsvindt, gelet op de grote geldbedragen die gemoeid zijn bij het bouwen van schepen.
Dat deze zaak een voorbeeldfunctie heeft, blijkt echter niet uit de wijze waarop het openbaar ministerie in hoger beroep de zaak heeft behandeld. De zaak, die al op 2 april 2010 door de rechtbank is ingezonden, is eerst in januari 2013 voor het eerst aangebracht. Indien deze zaak een voorbeeldfunctie had gehad, had een (meer) voortvarende behandeling van het hoger beroep in de rede gelegen. Ook anderszins acht het hof geen redenen van maatschappelijk belang aanwezig die meebrengen dat behandeling van het hoger beroep zou moeten plaatsvinden. Daarom ziet het hof aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv. Dit brengt mee dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, raadsheer, voorzitter,
mr. O. Anjewierden, senior raadsheer, en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheer,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 29 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.