ECLI:NL:GHARL:2013:CA0945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
K12/0308
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag ex artikel 12 SV tegen beslissing niet strafrechtelijk vervolgen rechter ivm mogelijke omkoping

In deze zaak hebben klagers een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde, een voormalig rechter bij de rechtbank Den Haag. De klagers beschuldigen beklaagde van passieve omkoping, waarbij hij volgens hen zijn invloed heeft aangewend om gunstige uitspraken te verkrijgen in civiele procedures tussen hun vennootschappen en die van beklaagde's vrienden. De klagers stellen dat beklaagde gunsten heeft aangenomen van de vennootschappen van zijn vrienden, waaronder schouwburgkaartjes en het gebruik van een vakantiehuisje, in ruil voor het beïnvloeden van rechtszaken. Het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer, waar de advocaat-generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het beklag.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen van omkoping. Het hof oordeelt dat beklaagde niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de civiele procedures en dat de aanvaarding van schouwburgkaartjes en het gebruik van een vakantiewoning niet zonder meer als ongebruikelijk of strafbaar kan worden aangemerkt. Bovendien is het hof van mening dat de verjaring van de feiten in de weg staat aan een strafvervolging. Klagers hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die het oordeel van het hof zouden kunnen veranderen. Het hof concludeert dat de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen juist is en wijst het beklag af.

Uitspraak

K12/0308
Uitspraak d.d. 24 mei 2013
Beschikking
inzake
[klagers],
domicilie kiezende ten kantore van hun gemachtigde,
klagers,
bijgestaan door mr L. Zegveld, advocaat te Amsterdam,
tegen
[beklaagde],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
beklaagde,
bijgestaan door mr R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Breda.
Op 20 september 2012 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klagers. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Utrecht om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de officier van justitie mr A.M.F. van Veghel en de officier van justitie mr W.J. Koreman te Utrecht van 8 januari 2013 (per abuis gedateerd 8 januari 2012), het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal van 20 december 2012 en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 16 april 2013 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren van de zijde van klagers en de gemachtigde van klagers mr L. Zegveld en van de zijde van beklaagde en zijn advocaten mr R.W.J. Kerckhoffs en mr J.N. de Boer, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft, in overeenstemming met haar schriftelijk verslag, geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.
Het beklag
Klagers hebben op 26 april 2011 aangifte gedaan van onder meer (passieve) omkoping van een rechter dan wel (passieve) ambtelijke omkoping, gepleegd door beklaagde in de periode van 1994 tot 26 april 2011. Voor wat betreft de feiten verwijst het hof naar het aan deze beschikking in kopie gehechte ambtsbericht van de officieren van justitie.
De officier van justitie Van Veghel heeft de gemachtigde van klagers bij brief van 4 juli 2012 meegedeeld dat beklaagde niet vervolgd zal worden, omdat er naar de mening van het openbaar ministerie voor deze feiten sprake is van onvoldoende bewijsrechtelijke grond voor een strafrechtelijke vervolging.
De beoordeling van het beklag
Klagers kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd en zijn derhalve ontvankelijk in hun beklag.
Klagers hebben aangifte gedaan van omkoping van beklaagde door de broers [persoon 1] en [persoon 2]. Beklaagde was van 1986 tot 2003 rechter bij de rechtbank Den Haag, daarna is hij enige jaren directeur van de NMA geweest.
Kort gezegd is er vanaf 1994 onenigheid ontstaan tussen de familie [klager] en aan hen gelieerde vennootschappen enerzijds en de familie [persoon 1 en 2] en aan hen gelieerde vennootschappen anderzijds, omtrent de zeggenschap over enige grondpercelen rondom Schiphol. Het is evident dat daarbij grote financiële belangen spelen.
Beklaagde was destijds rechter bij de rechtbank Den Haag en een collega van [persoon 3]. Beklaagde was bovendien goed bevriend met [persoon 1].
Volgens klagers heeft beklaagde zijn invloed aangewend om, in enkele in 1994, 1996 en 1997 voor de rechtbank Den Haag gevoerde civiele procedures tussen [vennootschap van klager] en [vennootschap van persoon 1 en 2], een welgezinde rechter (i.e. [persoon 3]) op de zaak te zetten, zodat de procedures op een voor [vennootschap van persoon 1 en 2] gunstige wijze zouden verlopen.
Klagers hebben (onder meer) aangifte gedaan ter zake van passieve omkoping van een rechter (artikel 364 van het Wetboek van Strafrecht). Om tot vervolging ter zake van omkoping van een rechter te kunnen overgaan is vereist dat beklaagde een gift, belofte of dienst aanneemt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem is gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde invloed uit te oefenen op de beslissing van een aan zijn oordeel onderworpen zaak. Het hof is van oordeel dat dit bestanddeel niet zodanig extensief kan worden geïnterpreteerd dat er in casu sprake is van een aan zijn oordeel onderworpen zaak. Gesteld noch gebleken is immers dat beklaagde in zijn functie als rechter op enig moment betrokken is geweest bij de beoordeling van de hiervoor weergegeven geschillen. Het hof acht vervolging van beklaagde ter zake van omkoping van een rechter derhalve niet mogelijk.
Ingevolge artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar de ambtenaar, die een gift, belofte of dienst vraagt of ontvangt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem is gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten. Volgens klagers heeft beklaagde diverse gunsten van [vennootschap van persoon 1 en 2] aangenomen en heeft hij als tegenprestatie onder meer de civiele procedures tussen [vennootschap van klager] en [vennootschap van persoon 1 en 2] beïnvloed. Klagers voeren aan, dat beklaagde eind tachtiger jaren schouwburgkaartjes heeft gekregen en dat hij (zonder vergoeding) gebruik heeft mogen maken van een vakantiehuisje van [persoon 1]. Bovendien zou er een stelsel van gunsten hebben bestaan tussen beklaagde en [vennootschap van persoon 1 en 2].
Klagers geven aan dat zij daarbij niet zozeer of alleen denken aan een geldbedrag, maar veeleer aan een stelsel van gunsten waarvan beklaagde over een periode van vele jaren heeft geprofiteerd (blz. 41 van het klaagschrift). Daarin zou ook de winst passen die [bedrijf 1] zou maken, zo geven zij aan. Beklaagde was commissaris bij de supermarktketen [bedrijf 1] en [bedrijf 1] had een aanzienlijk bedrag geïnvesteerd in [bedrijf 2] en [bedrijf 3], vennootschappen die destijds eigendom waren van [persoon 2] en [vennootschap van klager].
Het hof is van oordeel dat er zich niet voldoende bewijzen in het dossier bevinden om beklaagde ter zake van ambtelijke omkoping te vervolgen. Beklaagde heeft in raadkamer aangegeven dat hij de schouwburgkaartjes zelf heeft gekocht en betaald. Bovendien heeft beklaagde ook niet ontkend dat hij goed bevriend is met [persoon 1]. In dat licht gezien zou het aanvaarden van schouwburgkaartjes of het gebruik van een vakantiewoning niet zonder meer als ongebruikelijk of strafbaar zijn aan te merken.
Omtrent de veronderstelde tegenprestatie van beklaagde blijkt slechts uit de, overigens betwiste, verklaringen van mevrouw [persoon 4]. Maar zelfs deze verklaringen geven geen uitsluitsel over de vermeende beïnvloeding, nu [persoon 4] nooit bij een vermeend, tussen [persoon 3] en beklaagde gevoerd gesprek aanwezig is geweest.
Het openbaar ministerie heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd (Onderzoek “Brussel”) naar mogelijke strafbare feiten, waarbij [persoon 3] betrokken zou zijn. Daarbij is eveneens onderzoek gedaan naar de rol van beklaagde. Het hof heeft ook in dit dossier geen aanwijzingen aangetroffen, die de veronderstelling ondersteunen dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan omkoping.
Het hof is van oordeel dat in het dossier niet voldoende bewijs aanwezig is om beklaagde ter zake van (passieve) ambtelijke omkoping te vervolgen. In het klaagschrift heeft klager ook geen aanvullende feiten of omstandigheden aangevoerd die dit oordeel anders maken.
Zou het hof echter van oordeel zijn geweest dat de door klagers aangevoerde gunsten en tegenprestaties voldoende aanwijzingen opleveren voor een redelijk vermoeden dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan ambtelijke omkoping, dan nog zou vervolging van beklaagde niet mogelijk zijn geweest. De enige, door klagers concreet aangegeven, gunsten dateren uit de tachtiger jaren en de beïnvloeding van de civiele procedures zou de periode tot uiterlijk in 1997 omvatten. Ingevolge artikel 70, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is het recht tot strafvervolging voor deze feiten verjaard.
Klagers hebben opgemerkt dat het stelsel van gunsten meeromvattend is, langer heeft geduurd en mogelijk nog voortduurt. Het hof zou, zo stellen klagers, een bevel dienen te geven om een nader onderzoek uit te (laten) voeren, zodat de voortdurende belangenverstrengeling tussen beklaagde en [vennootschap van persoon 1 en 2] aan het licht zal komen. Volgens klagers zijn er voldoende aanknopingspunten aanwezig voor nader onderzoek en zou het openbaar ministerie prematuur, namelijk na het horen van slechts één getuige [getuige 1], hebben besloten om beklaagde niet te vervolgen.
Naar het oordeel van het hof voegt deze getuigenverklaring echter niet veel toe en biedt zeker geen concrete aanknopingspunten voor nader onderzoek. In het dossier bevinden zich evenmin andere aanknopingspunten, die een nader onderzoek zouden rechtvaardigen.
De officieren van justitie hebben in dezen een juiste beslissing genomen.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr G. Mintjes, voorzitter, mr M.H.M. Boekhorst Carrillo en mr J.D. den Hartog, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr N.E. Versloot, griffier, op 24 mei 2013 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.