ECLI:NL:GHARL:2013:CA0484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-000528-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak in zaak van schuldwitwassen en opzettelijk profiteren van criminele gelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk profiteren van criminele gelden en schuldwitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de dagvaarding in eerste aanleg voor een deel nietig verklaard. De verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk profiteren van criminele gelden, omdat het hof niet bewezen achtte dat hij wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan schuldwitwassen, omdat hij geldbedragen van in totaal 20.500 euro heeft verworven en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit criminele activiteiten. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 100 uren opgelegd, in plaats van de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor enig delict. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek, waarbij het hof de verklaringen van de verdachte en de betrokken partijen heeft gewogen. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van het bewezenverklaarde, en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000528-12
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 22 december 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1979],
wonende [adres] [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2012, 23 november 2012, 30 november 2012, 14 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr K.A. Krikke, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en voorts tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te [plaats 1] (gemeente [gemeente 1]) en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4], althans in Nederland en/of te Hong Kong en/of in Luxemburg en/of in het Verenigd Koningrijk en/of in de Verenigde Staten van Amerika opzettelijk uit de opbrengst van door misdrijf, te weten uit het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II en/of (gewoonte)witwassen, verkregen geld (te weten een bedrag van in totaal ongeveer 1.657.582,65 en/of de tegenwaarde van (een gedeelte van) dit bedrag in Amerikaanse dollars), voordeel heeft getrokken, immers heeft hij verdachte met dit geldbedrag deelgenomen aan autoraces voor het bedrijf [bedrijf] en/of het bedrijf [bedrijf], terwijl hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen geld betrof;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 te [plaats 5] en/of [plaats 6], althans in Nederland en/of de Verenigde Staten van Amerika tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) (van) (een) geldbedrag(en), te weten van in totaal (tenminste) 20.500,- euro (te weten de som van 8.000,- euro en/of 12.500,- euro), althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij/zij verdachte en/of zijn/haar medeader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) voorhanden heeft/hebben gehad terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), althans van enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
In het tenlastegelegde onder 1 wordt aan verdachte enerzijds tenlastegelegd het “opzettelijk voordeel trekken” (artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafrecht), terwijl anderzijds niet alleen wordt gesteld dat verdachte de herkomst “wist” maar ook dat hij die herkomst “althans redelijkerwijze moest vermoeden” (vergelijk artikel 417bis, tweede lid, Wetboek van Strafrecht). Voor wat betreft deze bewoordingen zal het hof – mede gelet op de vermelding van “artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht” op de inleidende dagvaarding – de dagvaarding partieel nietig verklaren, nu hierin geen uitwerking kan worden gezien van “opzettelijk”.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verweer
Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben aangevoerd dat de verklaring welke de verdachte als getuige heeft afgelegd op 15 februari 2007 niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Het hof is het daarmee eens. Hoewel tegen verdachte een verdenking bestond ten aanzien van witwassen, is verdachte niet medegedeeld dat hij op die grond niet verplicht is te antwoorden. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Afweging van de verschillende factoren leidt het hof tot het oordeel dat de verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Bewijsoverweging feit 2
Verdachte heeft zelf een aantal malen geldbedragen die afkomstig waren van [medeverdachte 1] naar de Verenigde Staten overgebracht en/of daar overhandigd aan een ander. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het niet anders kan zijn dan dat deze bedragen van misdrijf afkomstig zijn. [medeverdachte 1] had geen reguliere, legale inkomsten van enige betekenis.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte heeft geweten (van de aanmerkelijke kans) dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren. Uit in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten en moest vermoeden dat de onder 2 vermelde bedragen van misdrijf afkomstig waren:
- het ging om het vervoer en overhandiging van contante bedragen van aanzienlijke omvang (€ 8.000 en € 12.500),
- welke door verdachte dan wel zijn vriendin als passagier per vliegtuig werden vervoerd van Nederland naar de Verenigde Staten, waaraan niet afdoet dat [medeverdachte 1] gezegd had dat het niet anders kon dan op deze manier omdat het te kort dag zou zijn om het over te maken, en
- terwijl de bedragen afkomstig waren van iemand van wie hij kennelijk niet wist op welke legale wijze deze aan zijn inkomsten kwam maar wel dat deze enkele malen was veroordeeld wegens strafbare feiten, wegens hasjhandel, laatstelijk in 2001. Dit betreft een veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is verdachte in die mate in zijn onderzoeksplicht tekortgeschoten dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Vrijspraak feit 1
Het hof leidt uit het bewijsmateriaal af dat – naast de zojuist vermelde bedragen – een deel van het in de tenlastelegging bedoelde geld waarvan verdachte geprofiteerd heeft, uit misdrijf verkregen is, namelijk van [medeverdachte 1] uit door deze gepleegde misdrijven. Dit betreft onder meer de overboekingen en overbrengingen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], maar niet de gelden die afkomstig waren van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Het hof acht echter niet bewezen dat verdachte “wist” dat het geld waarvan hij geprofiteerd zou hebben door daarmee deel te nemen aan autoraces, voor het overige door misdrijf verkregen zou zijn. Het hof acht namelijk niet bewezen dat verdachte wist dat de financiering voor het overige van [medeverdachte 1] afkomstig was. Verdachtes verklaring komt erop neer dat hij geen weet had van de precieze herkomst van de gelden voor de beoefening van de racesport door hem. Het hof heeft om de volgende redenen onvoldoende grond aan deze verklaring te twijfelen.
- Als vaststaand dient te worden aangenomen dat [medeverdachte 1] op 16 maart 2006 met [bedrijf] een overeenkomst heeft gesloten waarin hij zich als agent van zijn zoon verplichtte een bedrag van USD 1.650.000,- te fourneren. Op welke wijze hij voor deze financiering zorg diende te dragen, uit eigen middelen dan wel door sponsoring of investeringen door derden, laat deze overeenkomst echter in het midden. [medeverdachte 1] heeft de raceactiviteiten van zijn zoon in 2005 en 2006 – in ieder geval – gedeeltelijk gefinancierd. Het is evenwel niet gebleken dat verdachte hiervan of van de aanmerkelijke kans daarvan op de hoogte was.
- Door de leidinggevenden van de renstal [bedrijf] [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn op 6 maart 2007 respectievelijk 9 december 2008 verklaringen afgelegd, die zijn neergelegd in een tweetal onderzoeksrapportages van de DEA. Weliswaar zouden volgens deze verslagen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] hebben verklaard – zakelijk weergegeven – dat [medeverdachte 1] het volledige bedrag van USD 1.650.000,- uit eigen zak heeft betaald. Het hof is echter van oordeel dat uit de verklaring van 24 mei 2011 niet valt af te leiden dat [medeverdachte 7] wist dat het geld van [medeverdachte 1] afkomstig was. Het hof begrijpt dat hij niet wist waar het geld vandaan kwam. [medeverdachte 6] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris op 9 november 2012 verklaard niet bij de afspraken met [medeverdachte 1] betrokken te zijn geweest en dus ook niet te weten door wie het bedrag van USD 1.650.000,- betaald is.
- Het hof kan niet buiten redelijke twijfel uitsluiten dat verdachte (redelijkerwijs) heeft gemeend dat er sprake was van sponsors of investeerders die buiten de overeenkomst stonden – ook als er geen speciale stickers op zijn auto waren bevestigd. Er zijn geen bewijsmiddelen die verdachtes verklaring ontkrachten dat hij zich niet bezig hield met de concrete betalingen en de herkomst daarvan. Het hof wijst er in dit verband voorts op dat de door het hof van witwassen vrijgesproken [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zich aandienden als investeerders zonder eisen te stellen op het terrein van reclame.
Blijven over de bedragen die verdachte (mede) zelf heeft overgebracht naar de Verenigde Staten, welke in de bewezenverklaring van feit 2 zijn opgenomen. Uit de motivering ten aanzien van feit 1 vloeit voort dat het hof niet bewezen acht dat verdachte “opzettelijk” voordeel heeft getrokken en dat hij “wist” dat het door misdrijf verkregen geld betrof. Dat betekent dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 te [plaats 5] en [plaats 6] en de Verenigde Staten van Amerika
telkens geldbedragen, te weten van in totaal 20.500,- euro (te weten de som van 8.000,- euro en 12.500,- euro),
heeft voorhanden gehad en overgedragen terwijl hij, ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen van bovengenoemde geldbedragen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en voorts tot een geldboete van € 20.000.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake de feiten 1 en 2 tot de straf zoals door de officier van justitie in eerste aanleg geëist.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in 2005 tweemaal een geldbedrag tot een totaal van € 20.500,- in contanten meegenomen naar de Verenigde Staten en deze bedragen overgedragen aan de renstal waarvoor hij reed. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Door zo te handelen is het aan verdachtes schuld te wijten dat criminele opbrengsten aan het zicht van justitie zijn onttrokken door daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer – en in het bijzonder van de financiering van de racesport – is geschonden.
Ten voordele van verdachte overweegt het hof dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 19 juni 2012, niet eerder is veroordeeld ter zake van enig delict.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken is het hof van oordeel dat een taakstraf, van de hierna aan te geven duur passend en geboden is.
Voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een geldboete, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, ziet het hof mede gelet op vrijspraak inzake het onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde geen grond.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 420quatr van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft de woorden “althans redelijkerwijs moest vermoeden” in het onder 1 ten laste gelegde nietig.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.