Parketnummer: 21-002217-12
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 6 december 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1965],
wonende te [adres] [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2012, 20 november 2012, 30 november 2012, 10 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr D.E. Wiersum, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 12 mei 2005 tot en met 20 augustus 2005, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] (gemeente [gemeente 1]), althans in Nederland en/of in de Verenigde Staten van Amerika,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(van) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 35.780,- euro (te weten de som van 5.130,- euro en 5.130,- euro en 5.130,- euro en 5.130,- euro en 5.130,- euro en 5.130,- euro en 5.130,- euro, althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van genoemd(e) geldbedrag(en) en/of genoemd(e) geldbedrag(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat vernoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
heeft hij, verdachte en/of zijn mededaders, genoemd(e) geldbedrag(en), verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen (aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2], althans aan (een) ander(en)) en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen en/of omzetten van bovengenoemd(e) geldbedrag(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovengenoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit de opbrengst van enig misdrijf;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft in de periode van juni tot en met augustus 2005 zeven malen een bedrag van € 5.000,- via een money transfer overgemaakt naar de rekening van de racestal waar [medeverdachte 3] in de Verenigde Staten voor reed.
De verdediging heeft in hoger beroep betoogd dat deze aan verdachte door [medeverdachte 1] contant verstrekte gelden mogelijkerwijs uit legale inkomsten van [medeverdachte 1] afkomstig waren, dan wel gelden betroffen die door derden – andere sponsoren – aan [medeverdachte 1] verstrekt waren. Aldus zou niet bewezen kunnen worden dat de aan verdachte overhandigde gelden van enig misdrijf afkomstig waren.
Het Openbaar Ministerie acht beide mogelijkheden niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat het verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof leidt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden af dat het niet anders kan zijn dan dat het van [medeverdachte 1] afkomstige geld van misdrijf afkomstig was.
- [medeverdachte 1] had geen reguliere, legale inkomsten (van enige betekenis).
- [medeverdachte 1] had wel inkomsten uit onder meer hasj- en hennephandel. [bedrijf] was een dekmantelfirma.
- [medeverdachte 1] maakte de geldbedragen niet zelf naar de betreffende personen in de Verenigde Staten over maar maakte daarvoor gebruik van tussenpersonen, zoals [medeverdachte 2] en verdachte.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat het zo zou kunnen zijn geweest dat [medeverdachte 1] sponsorgelden (met een legale herkomst) inzamelde merkt het hof voorts nog op dat er in die lezing geen aannemelijke verklaring voor is dat de sponsors niet zelf de bedragen overboekten. Het hof acht mede om deze reden de stelling ongeloofwaardig.
Verdachte heeft zich voorts in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze gelden afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf.
Het hof overweegt dienaangaande dat verdachte tijdens het eerste verhoor bij de politie dat op het hem tenlastegelegde betrekking had op 4 september 2007 heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij als vriendendienst voor [medeverdachte 2] moneytransfers heeft verricht, dat hij natuurlijk wel wist dat het geld van [medeverdachte 1] afkomstig was en dat [medeverdachte 1] zijn geld verdient met de handel in drugs. Voorts heeft verdachte toen verklaard dat het best wel illegaal geld zal zijn geweest, doch dat hij daar niet voldoende over heeft nagedacht.
Mede gelet op deze verklaring en de feitelijke gang van zaken rondom de overboekingen is het hof – anders dan de rechtbank en de verdediging – van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de hiervoor bedoelde gelden afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf en dat verdachte zulks dus bij het overmaken “wist” in de zin van het hem tenlastegelegde.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op tijdstippen, in de periode van 12 mei 2005 tot en met 20 augustus 2005, te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 3] en [plaats 4] en [plaats 5] (gemeente [gemeente 1]), althans in Nederland en/of in de Verenigde Staten van Amerika,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
van voorwerpen, te weten enige geldbedragen, de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld,
heeft hij, verdachte en zijn mededaders, genoemde geldbedragen, voorhanden gehad en overgedragen (aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2], terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen en overdragen, wisten, dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De politierechter in de rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld tot de straf zoals door de officier van justitie geëist.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot de straf zoals door de politierechter opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een periode van 14 maanden sommen geld tot een totaal van € 35.000,-, witgewassen door zeven malen een bedrag van € 5.000,- over te boeken naar de racestal waar [medeverdachte 3] in de Verenigde Staten in 2005 voor reed. Door zo te handelen heeft verdachte criminele opbrengsten aan het zicht van justitie onttrokken door daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer – en in het bijzonder van de financiering van de racesport – is geschonden.
Ten voordele van verdachte overweegt het hof dat hij de hiervoor omschreven handelingen niet uit financieel gewin heeft gepleegd. Voor hem betrof het overmaken van de gelden een vriendendienst ten behoeve van de medeverdachte [medeverdachte 2]. Naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is betoogd inzake mogelijke gevolgen van een strafoplegging voor verdachtes werkzaamheden in de taxibranche, stelt het hof – ten overvloede – vast dat de door verdachte gepleegde handelingen geen enkele relatie hebben met de beroepsmatige activiteiten van verdachte als taxichauffeur.
Ten voordele van verdachte overweegt het hof voorts dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 5 november 2012, niet eerder is veroordeeld ter zake van enig delict. Daarbij neemt het hof ook de leeftijd van verdachte in aanmerking.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren in beginsel passend zou zijn. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een strafbaarverklaring zonder oplegging van straf.
De vervolging heeft niet binnen redelijke termijn plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof is er in eerste aanleg sprake van een overschrijding met ongeveer 24 maanden. De termijn heeft een aanvang genomen met de inverzekeringstelling van verdachte op 4 september 2007, terwijl uitspraak is gedaan door de politierechter op 6 december 2011. Gelet daarop zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.