ECLI:NL:GHARL:2013:CA0176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.054.650/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het geding door overlijden van een procespartij en de eisen voor akte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 29 januari 2013 uitspraak gedaan over de schorsing van een geding als gevolg van het overlijden van een procespartij. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Groningen, gewezen op 24 juni 2009. De zaak betreft een vordering van de appellant tot vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van haar vorderingen, inclusief een eisvermindering. De geïntimeerde had verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.

Op 5 april 2012 overleed de geïntimeerde, waarna de advocaat van de geïntimeerde op 16 april 2012 een verzoek tot schorsing van het geding indiende. Het hof oordeelde dat de brief van de advocaat niet voldeed aan de vereisten voor een akte houdende schorsing, omdat deze niet de personalia van de erfgenamen bevatte. Hierdoor werd de procedure voortgezet op naam van de overleden geïntimeerde.

Het hof besloot vervolgens een comparitie van partijen te gelasten, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten en eventueel bewijs te leveren. De comparitie zou plaatsvinden onder leiding van een raadsheer-commissaris, die de partijen zou uitnodigen om hun verhinderdagen op te geven. Het hof hield verdere beslissingen aan, in afwachting van de uitkomsten van de comparitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
vestiging Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.054.650/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 87693 / HA ZA 06-527)
arrest van de tweede kamer van 29 januari 2013
in de zaak van
[appellant],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudende te Stadskanaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 30 augustus 2006, 16 mei 2007, 18 juli 2007, 9 januari 2008 en 24 juni 2009 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 23 september 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 24 juni 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 26 januari 2010.
De conclusie van de memorie van grieven, tevens houdende aanvulling van gronden, luidt:
"te vernietigen het door de Rechtbank te Groningen op 24 juni 2009 tussen partijen gewezen vonnis met zaaknummer / rolnummer: 87693/HA ZA 06.527 en, opnieuw rechtdoende, zonodig onder verbetering en aanvulling van gronden, de vorderingen van appellante toe te wijzen (met eisvermindering, zijnde: dat het Uw Gerechtshof moge behagen om voor het in de dagvaarding onder 1 genoemde bedrag, € 32.804,74 (zegge: tweeëndertigduizendachthonderdvier euro 74/100) te lezen), alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van de procedures in 1ste aanleg alsmede in de kosten van dit hoger beroep, waaronder begrepen de kosten van deskundige(n) en kosten van beslag, alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het door de Rechtbank Groningen op 24 juni 2009 tussen partijen gewezen vonnis met zaaknummer 87693, eventueel onder verbetering en/of aanvulling van gronden te bekrachtigen met veroordeling van appellante in de kosten van het hoger beroep."
Tussenarrest d.d. 10 april 2012
Op 10 april 2012 is door dit hof een tussenarrest gewezen, waarbij aan [appellant] een bewijsopdracht is gegeven. De inhoud van dat arrest wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij brief d.d. 16 april 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] een H-13 formulier aan het hof gezonden (met afschrift aan [appellant]) met het verzoek de procedure te schorsen vanwege het feit dat [geïntimeerde] op 5 april 2012 is overleden (roldatum: 24 april 2012).
Op 24 april 2012 heeft [appellant] een akte houdende hervatting procedure genomen, waarna op 22 mei 2012 zijdens geïntimeerde een antwoordakte is genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
De verdere beoordeling
1. Volgens artikel 225 lid 1 aanhef en sub a Rv is de dood van een partij een grond voor schorsing van het geding. Artikel 225 lid 2 Rv bepaalt dat schorsing plaatsvindt door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij.
2. In casu is het de vraag of de brief van de advocaat van [geïntimeerde] d.d. 16 april 2012 kan worden aangemerkt als een akte houdende het verzoek tot schorsing van het geding op grond van het overlijden van [geïntimeerde]. Deze brief bevindt zich niet bij de stukken van het geding en uit de rolkaart blijkt evenmin dat op 24 april 2012 een akte zijdens geïntimeerde is genomen. Indien de bewuste brief al als een akte wordt aangemerkt, bevat deze niet - zoals vereist - de personalia van de erfgenamen van [geïntimeerde]. Naar het oordeel van het hof voldoet de brief van 16 april 2012 derhalve niet aan de voor schorsing geldende eisen. Dit brengt mee dat de procedure is voortgezet op naam van wijlen [geïntimeerde].
3. In rechtsoverweging 4 van het tussenarrest d.d. 10 april 2004 heeft het hof het volgende overwogen:
"[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord (sub 20 en 21) erkend dat hij aan [appellant] opdracht heeft gegeven alle bestaande wanden te bepleisteren. [appellant] hoeft dit daarom uiteraard niet te bewijzen. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat zij de wanden van de ruimten 0.39, 0.40 en 0.41 heeft beraapt; dit is niet door [geïntimeerde] betwist. Nu te dier zake op haar de bewijslast rust, zal het hof [appellant] in overeenstemming met haar aanbod voor het overige toelaten tot bewijslevering
Indien getuigenverhoren zullen plaatsvinden, zal het hof [appellant] in overeenstemming met haar aanbod voor het overige toelaten tot bewijslevering.
Indien getuigenverhoren zullen plaatsvinden, zal in een daarop direct aansluitende comparitie van partijen worden bezien of alsnog een minnelijk regeling kan worden bereikt. Voor het geval dat dit niet mogelijk blijkt en de uitkomst van de getuigenverhoren daartoe (mede) aanleiding geeft, overweegt het hof een nader deskundigenonderzoek te doen plaatsvinden ter bepaling van het aantal m2 door [appellant] in het gebouw aangebracht stucwerk. Partijen worden nu reeds uitgenodigd zich ter gelegenheid van bedoelde comparitie uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Indien inderdaad opnieuw een deskundige zal worden benoemd, zal [appellant] een voorschot op zijn kosten moeten betalen."
4. Het hof zal thans een comparitie van partijen gelasten. Tijdens deze comparitie kan onder meer aan de orde worden gesteld of [appellant] het aan haar opgedragen bewijs alsnog wenst te leveren.
5. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
Het gerechtshof
De beslissing:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat partijen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking/ samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.W. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden maart, april en mei 2013 zullen opgeven op de roldatum van dinsdag 12 februari 2013, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van (wijlen) [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, G. van Rijssen en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
29 januari 2013 in bijzijn van de griffier.