ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-002998-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betrokkenheid bij hennepteelt in meerdere kwekerijen met vrijspraak van enkele feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor zijn betrokkenheid bij hennepteelt in meerdere kwekerijen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de vrijspraken, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstaat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor de feiten die aan het oordeel van het hof waren onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4, 12 en 13 wegens gebrek aan bewijs. Voor de feiten 1, 6, 8, 9, 10 en 11 heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke hennepteelt en -verwerking. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet, wat in zijn voordeel heeft gewerkt. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de aard en ernst van de feiten, en de verdachte heeft geen hogere aansturende rol gehad in de hennepteelt. Het hof heeft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 175,- gelast, omdat er geen grond voor verbeurdverklaring was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002998-11
Uitspraak d.d.: 4 februari 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 21 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [1965],
wonende te [adres] [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 5, 7, 14 en 15 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraken staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 27 april 2012, 16 november 2012, 30 november 2012, 4 december 2012, 15 januari 2013 en 21 januari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr H.O. den Otter, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het deels tot een andere bewijsbeslissing en voorts tot een andere strafoplegging komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 2 december 2008, te [plaats 1], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of een (grote) hoeveelheid hasj, in elk geval een grote hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 september 2008 van tot en met 2 juni 2009, te [plaats 2], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, op of omstreeks 3 juni 2009, te [plaats 2], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 176 hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij, op of omstreeks 3 december 2008, te [plaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 17,26 kilo hennep, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 juni 2009, te [plaats 2], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, althans een grote hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
8.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 3 december 2008 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 3], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres], een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
9.
hij, op of omstreeks 11 juni 2009, te [plaats 3], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 16,1 kg hennep en/of 218 hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
10.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 4], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
11.
hij, op of omstreeks 11 juni 2009, te [plaats 4], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 143 hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
12.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 14 juni 2009, te [plaats 5], althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
13.
hij, op of omstreeks 15 juni 2009, te [plaats 5], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een (grote) hoeveelheid van (ongeveer) 198 hennepplanten, althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is – met de advocaat-generaal en raadsman – van oordeel dat voor wat betreft feit 2 vrijspraak dient te volgen, wegens gebrek aan voldoende bewijs.
Het hof acht voorts het onder 3, 4, 12 en 13 tenlastegelegde niet bewezen wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4
Voor wat betreft de vrijspraak van de feiten 3 en 4 overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Het hof verwerpt weliswaar het verweer dat er sprake zou zijn van een onrechtmatig onderzoek in de woning omdat er geen sprake zou zijn van een verdenking dat er op het betreffende adres een hennepkwekerij zou zijn. Daargelaten het antwoord op de vraag of er sprake zou moeten zijn van een doorbreking van het Schutznorm-vereiste, is het hof van oordeel dat de opsporingsambtenaren op basis van de toen ter beschikking staande gegevens tot het redelijk vermoeden hebben kunnen komen dat er een hennepkwekerij gevestigd was toen zij – na met toestemming van de bewoner de woning te zijn binnengetreden – onderzoek deden in de woning. Die gegevens hebben met name betrekking op de plaatsbepalingen van de Chrysler Voyager en het elektriciteitsverbruik. In het bijzonder uit de redactie van proces-verbaal en de weergave van de volgorde, opgenomen in ordner 46, p. 523, leidt het hof af dat de gegevens betreffende het elektriciteitsverbruik tevoren bekend waren.
Het hof is echter van oordeel dat de voor verdachte belastende verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal om aan te nemen dat verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij. Met name het (enkele) telefoontje van verdachte aan [medeverdachte 1] dat er een grote controle zou zijn, is daarvoor te weinig.
Feiten 12 en 13
Voor wat betreft de vrijspraak van de feiten 12 en 13 overweegt het hof in het bijzonder als volgt.
Het hof is van oordeel dat de voor verdachte belastende verklaring van [medeverdachte 1] onvoldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal om aan te nemen dat verdachte betrokken was bij de hennepkwekerij. Met name het (enkele) telefoontje van verdachte aan [medeverdachte 1] dat er een grote controle zou zijn en het (enkele) aantreffen van foto’s kennelijk van de kwekerij op verdachtes computer, zijn daarvoor te weinig.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof acht de feiten 1, 6, 8, 9 en 10 bewezen op grond van de bewijsmiddelen bewezen. Met betrekking tot de feiten 8, 9 en 10 overweegt het hof naar aanleiding van de gevoerde verdediging in het bijzonder als volgt.
Feit 8
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 8 op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde periode dient te worden ingekort.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op 11 juni 2009 is de locatie [adres] in [plaats 3] aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze locatie van hem was. Voorts heeft hij verklaard dat de [adres] er toen niet meer was. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat de geoogste hennep na het ontdekken van de drooglocatie aan de [adres] in [plaats 1] op 3 december 2008 eerst op de locaties zelf bleef en daarna naar de [adres] in [plaats 3] ging. Het handelen van verdachte valt derhalve in ieder geval in de periode 3 december 2008 tot en met 10 juni 2009, zoals tenlastegelegd.
Feit 9
Voor wat betreft de bewezenverklaring van feit 9 overweegt het hof in het bijzonder nog het volgende.
Gezien de “natte” toestand van de aangetroffen hoeveelheid hennep acht het hof de opgave van het precieze gewicht, zoals vermeld in de tenlastelegging, niet bewezen. Het hof komt tot een bewezenverklaring van een grote hoeveelheid.
Feit 10
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 10 op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde periode dient te worden ingekort.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De hennepkwekerij in de [adres] te [plaats 4] is op 11 juni 2009 aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij denkt dat er op deze locatie twee oogsten zijn geweest. Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 1], die ook verklaart over twee oogsten. Gelet daarop komt het hof tot de conclusie dat het feit in ieder geval is gepleegd in de periode zoals die ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 6, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op tijdstippen, in de periode van 1 april 2007 tot en met 2 december 2008, te [plaats 1], telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in een pand gelegen aan de [adres] een hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, en een grote hoeveelheid hasj, zijnde hennep en hasj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
6.
hij, op tijdstippen, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 juni 2009, te [plaats 2], telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres] ([naam]) een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
8.
hij, op tijdstippen, in de periode van 3 december 2008 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 3], telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in (een) pand(en) gelegen aan de [adres], een hoeveelheid hennep zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
9.
hij, op 11 juni 2009, te [plaats 3], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een panden gelegen aan de [adres] een grote hoeveelheid hennep en 218 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
10.
hij, op tijdstippen, in de periode van 1 april 2008 tot en met 10 juni 2009, te [plaats 4], telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in een pand gelegen aan de [adres] ([naam]) een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
11.
hij, op 11 juni 2009, te [plaats 4], tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [adres] een hoeveelheid van 143 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 6, 8 en 10 bewezen verklaarde levert op:
Telkens:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 9 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 11 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van alle tenlastegelegde feiten met uitzondering van de feiten 5 en 7 tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte veroordeeld ter zake van alle tenlastegelegde feiten met uitzondering van de feiten 5, 7, 14 en 15 tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het onder 1, 3, 4, 6, en 8 tot en met 13 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is gedurende een periode van ruim twee jaar betrokken geweest bij hennepteelt in meerdere kwekerijen. Verdachte heeft samen met anderen verschillende werkzaamheden met betrekking tot de kwekerijen verricht. Er is sprake van ernstige feiten. Hennep is schadelijk voor de volksgezondheid, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat georganiseerde hennepteelt vaak gepaard gaat met geweld, witwassen en andere strafbare feiten. Dit rechtvaardigt oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur.
Ten voordele van verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 oktober 2012 niet eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Het hof acht minder feiten bewezen dan de rechtbank en de advocaat-generaal. Bovendien is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte een hogere, aansturende rol heeft gehad. Het hof gaat daar dan ook niet van uit bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de raadsman. Een dergelijke straf doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Beslag
Voor wat betreft het in beslag genomen geldbedrag van € 175,- overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een grond voor verbeurdverklaring. Gelet daarop zal het niet worden verbeurd verklaard, maar teruggave aan verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5, 7, 14 en 15 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 12 en 13 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 6, 8, 9, 10 en 11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 6, 8, 9, 10 en 11 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 175,-.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 4 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.