ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
21-002982-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachte rade en de gevolgen voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling met voorbedachte rade, waarbij het slachtoffer ernstige aangezichtsbreuken heeft opgelopen. De feiten dateren van 27 november 2011, toen de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer in café '[café X]' te Utrecht, het slachtoffer met een hard voorwerp in het gezicht sloeg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de tijd die hij heeft gewacht na de woordenwisseling om het slachtoffer te achtervolgen en aan te vallen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, en het hof heeft deze straf bevestigd, ondanks de eis van de advocaat-generaal voor een zwaardere straf van 8 jaar wegens poging tot moord. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van zware mishandeling is bewezen verklaard. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit zowel materiële als immateriële schade, tot een totaalbedrag van € 11.120,19. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om dit bedrag te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002982-12
Uitspraak d.d.: 26 april 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2012 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr D.C Vlielander, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 27 november 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een baksteen, althans een hard voorwerp, (met [zeer] {veel} kracht) in/op/tegen diens gezicht heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 november 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere aangezichtsbreuken waarbij een operatie noodzakelijk is om de botfragmenten weer op hun plaats te zetten en te fixeren), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) met een baksteen, althans een hard voorwerp, (met [zeer] {veel} kracht) in/op/tegen diens gezicht te slaan.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 november 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) met een baksteen, althans een hard voorwerp, met [zeer] {veel} kracht, in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt raadsman
De raadsman heeft, kort gezegd, betoogd dat de herkenning van de verdachte door [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 3] niet betrouwbaar is. De getuigen zijn in het donker van achteren benaderd door de persoon die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen. Bovendien hadden [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2]alcohol gebruikt terwijl [slachtoffer] volgens de verklaring van [getuige 3] ook cocaïne had gebruikt.
De raadsman heeft erop gewezen dat [slachtoffer] op de avond van het tenlastegelegde eveneens met andere personen woordenwisselingen heeft gehad, zodat meerdere personen een motief hadden om [slachtoffer] wat aan te doen.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de in het dossier aanwezige telefoongesprekken en camerabeelden niet kunnen bijdragen aan de verdachtmakingen van de verdachte.
Voor wat betreft de juridische kwalificatie van de gedragingen heeft de raadsman betoogd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het precieze slagwapen is nooit gevonden, terwijl een klap met een hard voorwerp op zichzelf niet de aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De verdachte heeft volgens de raadsman evenmin met voorbedachten rade gehandeld.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord. De door de getuigen afgelegde verklaringen heeft de advocaat-generaal betrouwbaar geacht. Daarnaast is de verdachte herkend op camerabeelden en is gebleken dat hij heeft gebeld met [getuige 4], die de telefoon aan aangever gaf waarna aan aangever werd gevraagd om geen aangifte te doen. Volgens de advocaat-generaal heeft de verdachte gehandeld met voorbedachten rade omdat hij aangever anderhalf uur na de woordenwisseling die hij met hem had, heeft aangevallen. Door op deze manier met een hard voorwerp te slaan heeft de verdachte tevens willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou overlijden.
Oordeel hof
Uit het dossier blijkt het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op de datum van het tenlastegelegde met [getuige 1] en [getuige 2] bij café ‘[café X]’ in Utrecht was. Daar kreeg hij woorden met een persoon, wat erin resulteerde dat die persoon uit het café werd gezet. Aangever ging terug naar binnen. Toen hij na sluitingstijd van het café buiten liep met [getuige 1] en [getuige 2], hoorde hij dat iemand achter hen aanrende. Aangever keek achterom en zag de jongen rennen waarmee hij eerder die avond woorden had gehad. Direct zag hij dat deze jongen zijn rechterhand naar achteren bewoog en in de richting van [slachtoffer]’s gezicht bracht. De jongen had een voorwerp vast en sloeg aangever daarmee in het gezicht.
Het letsel van [slachtoffer] bestaat uit meerdere aangezichtsbreuken. Om dit te herstellen moet het slachtoffer geopereerd worden, zodat botfragmenten weer op hun plaats gezet en gefixeerd kunnen worden.
[Getuige 1] heeft eveneens verklaard dat de jongen waarmee aangever eerder die avond een confrontatie had gehad achter hen aanrende en aangever in zijn gezicht sloeg met een voorwerp dat hij in zijn handen had. Ook [getuige 2] heeft een verklaring van deze strekking en inhoud afgelegd.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangever en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op essentiële onderdelen met elkaar overeenstemmen, namelijk voor zover zij hebben verklaard over het moment waarop aangever werd geslagen en voor zover zij de dader hebben herkend als de persoon waarmee aangever eerder die avond een woordenwisseling had. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen en zal de inhoud van de verklaringen tot het bewijs bezigen.
Dat getuige [getuige 3] tegenover de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat aangever die avond onder invloed van alcohol en cocaïne was doet aan voorgaande niet af, omdat [slachtoffer]’s verklaring wordt bevestigd door [getuige 1] en [getuige 2].
Het hof concludeert op grond van voorgaande dat aangever is geslagen door de persoon met wie hij eerder die avond een woordenwisseling heeft gehad in café ‘[café X]’.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of de persoon met wie aangever een woordenwisseling heeft gehad de verdachte is.
Op dit punt blijkt uit de verklaring die de portier van het café, [getuige 5], op 2 december 2011 heeft afgelegd dat omstreeks 02.30 uur onenigheid ontstond tussen twee mannelijke personen, waarna [getuige 5] deze personen naar buiten werkte.
Vervolgens heeft [getuige 5] één van de personen (persoon 1) naar binnen gestuurd en de andere man (persoon 2) buiten gelaten. Persoon 2 liep toch weer naar binnen en [getuige 5] heeft deze persoon daarna weer naar buiten gebracht. Buiten sprak persoon 2 nog met twee ter plaatse gekomen politieagenten en vertrok vervolgens. Persoon 1 verliet het café omstreeks 04.00 uur, bij het sluiten van het café, maar kort na het verlaten van het café kwam hij weer terug. [getuige 5] hoorde dat persoon 1 in zijn gezicht was geslagen.
Op 13 december 2011 verklaarde [getuige 5] dat het café rond 04.00 uur was gesloten en dat het slachtoffer rond 04.30 uur weer binnen was gestrompeld.
De verklaring van [getuige 5] wordt bevestigd door de camerabeelden die gemaakt zijn buiten café ‘[café X]’ (dossier met proces-verbaalnummer PL0986 2011270156-28 p. 66 e.v.). Daarop is te zien dat de verdachte om 02.55.39 uur naar buiten loopt.
Om 02.55.48 uur komt ook het latere slachtoffer naar buiten, waarna om 02.56.26 uur het slachtoffer terug naar binnen gaat en om 02.57.57 uur ook de verdachte weer naar binnen gaat. Vervolgens komt om 02.58.24 uur de verdachte naar buiten met de portier en gaat de verdachte om 02.59.36 uur in gesprek met aanwezige politieambtenaren. De verdachte loopt om 03.00.12 uur weg.
De verklaring van [getuige 5] wordt bevestigd door het relaas van de politieagenten A. Karaagac en M. Kariebo, die hebben verklaard dat zij op 17 december 2011 tijdens de nachtdienst met de verdachte hebben gesproken voor café ‘[café X]’ aan de [A-straat] te Utrecht. De verdachte was in het gezelschap van een persoon genaamd [bijnaam getuige 3]’, die verbalisant Karaagac herkende als de in het politiesysteem bekende [getuige 3].
Ter terechtzitting van het hof van 12 april 2013 heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad de persoon (het hof begrijpt: persoon 2) is die op voornoemde beelden te zien is.
Ten slotte blijkt uit het dossier dat de verdachte de dag na het incident heeft gebeld met [getuige 4], een wederzijdse kennis van de verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer nam de telefoon over van [getuige 4] en de verdachte heeft aangever gevraagd om geen aangifte te doen. Het slachtoffer zag dat de persoon belde met nummer [een telefoonummer], welk nummer aan de verdachte toebehoort.
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het feit heeft gepleegd. De verdachte was die avond de persoon in het café waarmee aangever [slachtoffer] een woordenwisseling heeft gehad en die op het moment van het incident als zodanig is herkend door [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2]. Het standpunt van de raadsman dat aangever met meer personen ruzie had en dat een ander het letsel aan aangever heeft toegebracht, is in het licht van deze bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden. De verklaring van [getuige 3] heeft het hof op dit punt niet van belang geacht omdat uit de verklaring van [getuige 3] blijkt dat hij het incident waarbij aangever letsel is toegebracht niet heeft gezien.
Het hof acht bewezen dat de verdachte het slachtoffer met een hard voorwerp en met zeer veel kracht in het gezicht heeft geslagen. Niet wettig en overtuigend bewezen is echter dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen het leven zou laten. De verdachte zal om die reden van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte zware mishandeling oplevert met voorbedachten rade, zoals subsidiair tenlastegelegd.
De verdachte heeft, nadat hij rond 03.00 uur uit het café was gezet, gewacht tot aangever het café zou verlaten om hem vervolgens te achtervolgen en hem letsel toe te brengen. Dit was in ieder geval na 04.00 uur, zodat de verdachte ten minste een uur heeft gewacht op aangever. Gelet op dit tijdsbestek is het hof van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van enige contra-indicatie die erop zou duiden dat is gehandeld in een hevige gemoedstoestand.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
hij op 27 november 2011 te Utrecht, aan slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (meerdere aangezichtsbreuken waarbij een operatie noodzakelijk is om de botfragmenten weer op hun plaats te zetten en te fixeren), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een hard voorwerp, met zeer veel kracht in diens gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder primair tenlastegelegde poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft betoogd dat aan de verdachte geen hogere straf dient te worden opgelegd dan de straf die in de oriëntatiepunten straftoemeting is opgenomen voor zware mishandeling met behulp van een slagwapen met zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met voorbedachten rade zwaar mishandelen van [slachtoffer], door hem met kracht, opzettelijk met een hard voorwerp in het gezicht te slaan, nadat zij eerder die avond een woordenwisseling hadden gehad in café ‘[café X]’ te Utrecht. Het slachtoffer heeft ten gevolge daarvan meerdere aangezichtsbreuken heeft opgelopen en heeft dientengevolge een operatie moeten ondergaan om de botfragmenten te fixeren. Tot op heden ondervindt [slachtoffer] de gevolgen van de mishandeling, nu hij binnenkort opnieuw een operatie van reconstructieve aard zal moeten ondergaan. De verdachte heeft met zijn toedracht inbreuk gemaakt op lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer.
Voorts heeft het hof ten nadele van de verdachte in de strafoplegging meegewogen dat hij, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2013, eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van geweldsdelicten, te weten openlijke geweldpleging. Anders dan de raadsman heeft bepleit, betreft dit geweldsmisdrijf wel degelijk relevante recidive.
De oriëntatiepunten straftoemeting gaan in een geval als thans bewezenverklaard uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar.
Gelet op de ernst van het door de verdachte gepleegde feit, de voorbedachte raad de omstandigheden waaronder het feit is begaan (met name de lange periode die is gelegen tussen de woordenwisseling en het incident waarbij aangever is mishandeld), de ernst van het toegebrachte letsel en de documentatie van de verdachte, is het hof echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een dergelijke strafoplegging. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar dient te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof zal een lagere vrijheidsbenemende straf opleggen dan is geëist door de advocaat-generaal, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.120,29. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.120,19. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De door de benadeelde partij gestelde vordering, die is onderbouwd aan de hand van onder meer medische informatie, is door de raadsman niet in voldoende mate weersproken nu hij slechts in algemene zin heeft betoogd dat de benadeelde partij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en niet is ingegaan op de afzonderlijk gestelde schadeposten.
Verdachte is als veroorzaker van de gevorderde schade tot vergoeding daarvan gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 301 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.120,19 (elfduizend honderdtwintig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.120,19 (duizend honderdtwintig euro en negentien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 11.120,19 (elfduizend honderdtwintig euro en negentien cent) bestaande uit € 1.120,19 (duizend honderdtwintig euro en negentien cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr J.B. de Groot en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 26 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken
mr P.H.A.J. Cremers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.