ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9374
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettelijke grondslag voor vordering inzage rittenstaat
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], was aangeklaagd voor het opzettelijk niet voldoen aan een vordering van een opsporingsambtenaar, hoofdagent [verbalisant], die hem had bevolen inzage te geven in zijn rittenstaat. De vordering was gedaan in het kader van de controle van een taxi die geparkeerd stond op een vergunninghoudersplaats. De verdachte heeft echter betwist dat hij op de hoogte was van de wettelijke grondslag voor deze vordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de verbalisant niet kon steunen op artikel 19 van de Wet op de economische delicten, omdat dit artikel enkel bevoegdheden toekent voor opsporing en niet voor controle. Evenmin bood artikel 87, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 een deugdelijke grondslag voor de vordering. Het hof concludeerde dat de verbalisant niet de juiste bevoegdheid had om de inzage te vorderen, aangezien de controle al was afgerond en er geen andere wettelijke grondslag was voor de vordering.
Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en de geldende wetgeving, waarbij de rechten van de verdachte in acht zijn genomen. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke basis voor vorderingen door opsporingsambtenaren.