ECLI:NL:GHARL:2013:BZ9323

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
1049-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding ex artikel 591 en 591a Wetboek van Strafvordering na beëindiging van strafzaak wegens overlijden verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft verzoekers die als erfgenamen van een gewezen verdachte een vergoeding vroegen voor kosten die zijn gemaakt in het kader van de strafzaak. De gewezen verdachte was eerder veroordeeld voor seksueel binnendringen bij iemand beneden de zestien jaar en verkrachting, maar overleed voordat de zaak in hoger beroep kon worden behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel, waardoor de verzoekers recht hadden op een vergoeding voor gemaakte kosten, mits er gronden van billijkheid aanwezig waren.

Het hof heeft de verzoekers gehoord in een openbare raadkamer, maar zij zijn niet verschenen. De advocaat-generaal en de raadsman hebben hun standpunten naar voren gebracht. Het hof heeft de ingediende rapportages van een recherchebureau en een forensisch psycholoog beoordeeld, maar geconcludeerd dat deze rapportages niet het belang van het onderzoek hebben gediend, aangezien ze pas na de veroordeling zijn opgemaakt en niet zijn gebruikt in de procedure. Daarom werd het verzoek tot vergoeding van deze kosten afgewezen.

Bij de beoordeling van de kosten van de raadsman heeft het hof overwogen dat de declaratie van de raadsman slechts een uitgangspunt is en dat het hof niet gebonden is aan het door de raadsman gedeclareerde bedrag. Uiteindelijk heeft het hof, rekening houdend met alle omstandigheden, besloten om een vergoeding van € 540 toe te kennen voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Het hof heeft het overige verzoek afgewezen en gelast dat het toegekende bedrag wordt overgemaakt aan de raadsman.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
Pkn: 21-004271-10
Avnr: 1049-12
Het hof heeft gezien het op 22 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van haar raadsman,
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van zijn raadsman,
en
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van haar raadsman,
hierna te noemen verzoekers,
allen als erfgenaam van de gewezen verdachte:
[naam],
geboren te [geboorteplaats, 1947],
voorheen wonende te [woonplaats],
ingediend door [raadsman], advocaat te [plaats], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering voor de door verzoeker ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte kosten, zijnde de kosten van het opstellen van een rapportage door het recherchebureau PD Recherche alsmede de kosten van het opstellen van een rapportage door forensisch psycholoog [naam]. Het verzoek strekt tevens tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift en het gelijktijdig ingediend verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 7 januari 2013 de advocaat-generaal en de raadsman van verzoekers, [raadsman], voornoemd. De verzoekers zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de pleitnota van [raadsman], overgelegd ter zitting van 7 januari 2013.
OVERWEGINGEN
1. Bij vonnis van de rechtbank van 22 november 2010 is de gewezen verdachte veroordeeld ter zake het seksueel binnendringen bij iemand beneden zestien jaar en verkrachting, meermalen gepleegd. Teven voormeld vonnis heeft de gewezen verdachte hoger beroep ingesteld. Op 8 juli 2011 is de gewezen verdachte overleden. Bij arrest van 24 mei 2012 heeft het gerechtshof te Arnhem het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de gewezen verdachte wegens diens overlijden. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding in de kosten van het uitbrengen van een rapportage door het recherchebureau PD Recherche alsmede een rapportage van [naam], forensisch psycholoog, in de kosten van de raadsman, vermeerderd met een vergoeding in de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
3. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
4. De advocaat-generaal heeft volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie.
5. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoekschrift.
6. Ingevolge artikel 591, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
7. Het hof is van oordeel dat de op verzoek van de gewezen verdachte uitgebrachte rapportages van het recherchebureau PD Recherche en van [naam], forensisch psycholoog, het belang van het onderzoek niet hebben gediend. De opdrachten tot het opstellen van bedoelde rapportages zijn eerst na het veroordelend vonnis van de rechtbank te Utrecht gegeven. Nu de zaak in hoger beroep vervolgens is geëindigd wegens het overlijden van de gewezen verdachte, zijn beide rapporten niet gebruikt. Ook overigens is niet gebleken dat de rapporten het belang van het onderzoek hebben gediend. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen.
8. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van de raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
9. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoekers een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
10. Het hof constateert – kort samengevat – dat de gewezen verdachte naar aanleiding van een tegen hem gedane aangifte op 6 april 2009 een verklaring heeft afgelegd ten overstaan van de verbalisanten en dat hij daarbij heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de aan hem verweten gedragingen. De raadsman heeft gesteld dat die verklaring van het bewijs uitgesloten had dienen te worden, nu het recht op effectieve rechtsbijstand van de gewezen verdachte is geschonden. Wat daarvan ook zij, bij de vraag of er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding, kan het hof die verklaring meewegen.
11. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, met name ook de door de gewezen verdachte afgelegde bekennende verklaring, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding. Het hof zal daarom het verzoek ook in zoverre afwijzen.
12. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift en het tegelijkertijd ingediende verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW).
BESCHIKKENDE
Het hof:
- kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 540,= (zegge: vijfhonderd veertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. [raadsman] te [plaats].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.