Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001404-12
Uitspraak d.d.: 2 mei 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van
9 november 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats, 1955],
wonende te [woonplaats].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr C.B. Bos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen (kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet, ter uitvoering van het door verdachtevoorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een geladen (kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een geladen (kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen in diens buikstreek heeft geschoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In de nacht van Oud- op Nieuwjaar 2006/2007 was verdachte alleen in haar woning. Door het vuurwerk was haar hond erg onrustig geworden. Bij haar buren aan de overkant werd een feestje gehouden en op de oprit van hun woning stond een partytent met daarvoor een vuurkorf. Verdachte is omstreeks 02:00 uur naar bed gegaan. Enige tijd later werd zij wakker toen haar hond op haar bed sprong.
Verdachte was lid van een schietvereniging. Zij bewaarde haar geweer (kaliber .22) in een afgesloten kluis in een kast in haar woning. Verdachte is die nacht opgestaan, heeft de kast en de wapenkluis geopend, heeft haar geweer gepakt, heeft het kluisje voor de munitie geopend en de munitie gepakt. Vervolgens is zij met dat wapen en de munitie naar de voorkamer gegaan, heeft een stoel aan de kant geschoven en het raam geopend. Zij heeft haar wapen geladen en via de opening van het raam vier à vijf schoten gelost in de richting van de vuurkorf. Voor elk schot moest telkens door middel van de grendel een nieuwe kogel in de kamer worden gebracht.
[slachtoffer] is door één van die kogels geraakt.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte zich hier niets van kan herinneren. Pas toen zij de volgende dag hoorde wat er gebeurd was, bedacht zij zich dat zíj mogelijk degene was die had geschoten, omdat zij immers een wapen had. Zij trof buiten haar woning een aantal hulzen aan en zag dat de wapenkluis niet was afgesloten.
Zij is met haar wapen naar haar schietinstructeur, [getuige], gegaan en heeft hem verteld wat er gebeurd is. [getuige] heeft samen met verdachte het wapen van verdachte schoongemaakt om de sporen uit te wissen.
Op 1 januari 2007 te 21:40 uur is verdachte aangehouden en voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Voorafgaande aan het eerste verhoor is verdachte niet in de gelegenheid gesteld een advocaat te raadplegen. Uit de stukken in het dossier volgt dat verdachte in ieder geval voorafgaand aan haar vierde verhoor op 3 januari 2007 (13:43) (dossierpag. 66 e.v.) door een advocaat is bezocht. Het hof zal daarom overeenkomstig de Salduz-jurisprudentie, de eerder door verdachte afgelegde verklaringen niet voor het bewijs bezigen.
Verdachte heeft verklaard dat zij beelden van schietkaarten zag en vage mensenfiguren. Ook heeft zij de ton met vuur gezien.
Verdachte stelt dat zij mogelijk al slaapwandelend haar wapen heeft gepakt en heeft geschoten. Bij de politie heeft verdachte niets verklaard over slaapwandelen in het verleden en zij heeft ook niet verklaard dat zij mogelijk in haar slaap heeft geschoten. Ook getuige [getuige]verklaart niet dat verdachte dit tegen hem heeft gezegd.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte in de nacht van 31 december 2006 op 1 januari 2007 heeft geslaapwandeld en (daardoor) geen enkele weet had van haar handelen. De enige bron hiervoor is verdachte zelf die dit pas in een laat stadium naar voren heeft gebracht, en het naar aanleiding daarvan op verzoek van de verdediging opgemaakte rapport van prof. dr. G.A. Kerkhof. Daar tegenover staat de kritische analyse van het rapport van Kerkhof door prof. dr. H.L.G.J. Merckelbach en het rapport van de psycholoog drs. S. Labrijn, die de gebeurtenissen niet aan slaapwandelen wijt maar ze toeschrijft aan een dissociatieve stoornis.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn de handelingen van verdachte (het met een enkelschots kogelgeweer meermalen schieten op een groep mensen) zozeer gericht op de dood van een of meer van die mensen, dat naar het oordeel van het hof sprake is van opzet bij verdachte op de dood van die personen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen (kogel)geweer, op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Drs S. Labrijn, GZ-psycholoog, heeft in haar rapport van 4 april 2007 geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een posttraumatische stresstoornis (PTSS) in remissie, met enkele restverschijnselen: periodiek dissociatieve reacties; angst voor afwijzing en intimiteit; overdreven schrikreacties.
Drs Labrijn concludeert dat er sprake is van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid vanwege de dissociatie. Het hof onderschrijft deze conclusie en maakt die tot de zijne.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door met haar geweer te schieten op een groep mensen die bij een vuurkorf stond. Als gevolg van dit handelen van verdachte is [slachtoffer] geraakt en moest een kogel operatie uit zijn lichaam worden verwijderd.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is op zich een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden - zoals door de advocaat-generaal geëist - op zijn plaats, maar gelet op het feit dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is en de lange duur van de procedure, zal het hof volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.880,00 (duizend achthonderdtachtig euro) bestaande uit € 380,00 (driehonderdtachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 1.880,00 (duizend achthonderdtachtig euro) bestaande uit € 380,00 (driehonderdtachtig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr R.H. Koning, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 2 mei 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.