Beschikking d.d. 9 april 2013
Zaaknummer 200.122.550
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. I. Wagenaar,
kantoorhoudende te Groningen,
[de moeder],
wonende te geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K.M. ten Voorde,
kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 29 november 2012 (met zaaknummers 199903 / FZ RK 12-1273; 1999908 / FZ RK 12-1275 en 1999909 / FZ RK 12-1276) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, bepaalt dat de moeder aan de vader met ingang van heden eenmaal per half jaar schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling, de schoolprestaties, het welzijn en de eventuele medische problemen van de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X], [kind 2], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X] en [kind 3], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [X], waarbij de correspondentie van de uitvoering van de informatieregeling verloopt via de advocaten van partijen. Daarbij is afgewezen het verzoek van de vader om een ouderschapsonderzoek te gelasten op kosten van het Rijk en een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarigen van eenmaal per vier weken onder begeleiding, en zo nodig in aanwezigheid van de moeder.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 februari 2013, heeft de vader verzocht de beschikking van 29 november 2012 te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van de omgangsregeling en opnieuw beslissende:
- ten behoeve van de minderjarigen een bijzondere curator te benoemen;
- tussen de vader en deze minderjarigen een omgangsregeling vast te stellen van een weekeinde per veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, althans een regeling met een zodanige inhoud als het hof juist acht;
- een deskundigenonderzoek te gelasten in de vorm van een risicotaxatie, waarbij de kosten zijdens de man ten laste van 's Rijks kas zullen komen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 7 maart 2013, heeft de moeder het verzoek bestreden en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een faxbericht van de raad voor de kinderbescherming van 7 maart 2013.
Ter zitting van 13 maart 2013 is de zaak behandeld. Beide ouders zijn verschenen, bijgestaan door de advocaten. Er was geen vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig, zoals door de raad bij faxbericht van 7 maart 2013 al was aangekondigd. Mr. Wagenaar heeft mede het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.
De beoordeling
1. Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan. Uit deze relatie zijn [kind 1], [kind 2] en [kind 3] geboren.
2. De vader heeft de minderjarigen erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [kind 3] alleen uit. Bij beschikking van 20 januari 2010 van de rechtbank Almelo is het gezamenlijk gezag van partijen over [kind 1] en [kind 2] gewijzigd en is het gezag alleen aan de moeder toegekend. Het door de vader mede hiertegen ingestelde hoger beroep is op dit punt uiteindelijk ingetrokken. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, sedert het verbreken van de relatie in 2007. Kort na een gezamenlijk familiebezoek Algerije in mei 2008 zijn de contacten tussen de vader en de minderjarigen definitief verbroken. De moeder verblijft sedertdien met de kinderen op een geheim adres.
3. Na het verbreken van de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen, heeft de vader zich in augustus 2008 tot de rechter gewend met het verzoek primair het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen en subsidiair een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen. Na een raadsonderzoek, resulterende in een rapport van 17 juni 2009, heeft de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2010 de verzoeken van de vader afgewezen. De vader is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft zijn verzoek met betrekking tot het hoofdverblijf van de kinderen herhaald en verzocht een (begeleide) omgangsregeling tussen hem en de kinderen vast te stellen.
4. In hoger beroep heeft het hof bij beschikking van 21 december 2010 de raad verzocht een ouderschapsonderzoek te starten om onder meer antwoord te krijgen op de vraag of er voldoende grond is om aan te nemen dat de veiligheid van de kinderen bij een (begeleide) omgangsregeling gegarandeerd is. De raad heeft over de bevindingen van het onderzoek in zijn raadsrapport van 9 augustus 2011 gerapporteerd en geadviseerd om geen omgang op te leggen. Het gerechtshof Arnhem heeft in zijn beschikking van 8 november 2011 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
5. Naar aanleiding van de uitkomsten van het raadsrapport van 9 augustus 2011 heeft de raad in september 2011 een verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend bij de rechtbank Groningen. Bij beschikking van 13 oktober 2011 van deze rechtbank zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van zes maanden om zicht te krijgen om de mogelijkheden voor onbezorgd contact tussen de vader en de kinderen zonder risico voor de veiligheid van de moeder en de kinderen. De moeder heeft beroep ingesteld van deze beschikking en het gerechtshof Leeuwarden heeft in zijn beschikking van 20 maart 2012, gezien de beslissing van het hof Arnhem van 8 november 2011 en de mededeling van de gezinsvoogd geen mogelijkheden meer te zien om (begeleide) omgang op gang te brengen, de ondertoezichtstelling beëindigd.
6. De vader heeft zich op 2 juli 2012 wederom gewend tot de rechtbank teneinde, zo nodig met een aantal tussenliggende onderzoekstappen, te komen tot herstel van de omgangscontacten tussen hem en de kinderen. De rechtbank heeft daarop beslist zoals hiervoor weergegeven. De vader is van die beschikking in hoger beroep gekomen voor zover het de afwijzing van de omgangsregeling betreft.
7. In onderhavige zaak ligt aan het hof slechts ter beoordeling voor het verzoek van de vader in hoger beroep om, met het oog op mogelijke omgang tussen hem en de kinderen, ten behoeve van de kinderen een bijzondere curator te benoemen als bedoeld in artikel 1:250 BW.
8. De vader wenst benoeming van een bijzondere curator met de opdracht om, in het belang van de kinderen, partijen te begeleiden naar een normalere verstand¬houding. De bijzondere curator kan voorts de kinderen ondersteunen bij het voeren van gesprekken over omgang, en richting ouders -en zo nodig aan de rechter- het belang van de kinderen bij omgang verwoorden. Gezien deze opdracht bepleit de vader benoeming van een ontwikkelingspsycholoog / orthopedagoog tevens mediator tot bijzonder curator.
9. De moeder voert hiertegen aan dat de belangen van de kinderen ten aanzien van de mogelijke omgang met de vader voldoende duidelijk zijn geworden in de diverse raadsonderzoeken en rapportages van BJZ. Een bijzondere curator zal in haar ogen geen toegevoegde waarde hebben, waarbij zij opmerkt dat de taken die de vader voor de bijzondere curator ziet in het bijzonder door de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen al zijn opgepakt. Uiteindelijk zijn de deskundigen en de rechterlijke instanties tot het oordeel gekomen dat omgang met de vader niet in het belang van de kinderen is. De moeder acht het niet in het belang van de kinderen om de rust en ontwikkeling opnieuw te verstoren door een onderzoek in welke vorm dan ook door een bijzondere curator.
10. Ingevolge artikel 1:250 BW, zoals dat sinds 1 maart 2009 luidt, kan de rechter op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen over minderjarigen als er een wezenlijk conflict bestaat tussen de minderjarigen en degene die als wettelijk vertegenwoordiger met hun verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen (Hoge Raad 4 april 2005,LJN AR 4850). De rechter mag slechts tot benoeming van een bijzonder curator overgaan, indien dit in het belang van minderjarige noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd tussen de minderjarige en de gezaghebbende ouder(s).
11. Hoewel de vader niet mede het gezag over de kinderen uitoefent, is het hof van oordeel dat de vader als (rechtstreeks) belanghebbende -nu het gaat om de vraag of en zo onder welke voorwaarden er mogelijkheden zijn om omgangscontacten tussen hem en de kinderen op te starten- kan verzoeken om een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen.
12. Een geschil tussen de ouders over de (on)mogelijkheden van het opstarten van een omgangsregeling van een van hen met de kinderen en over de aard en omvang van een dergelijke regeling, is een veelvoorkomend geschil dat in het algemeen gesproken niet de benoeming van een bijzonder curator noodzakelijk maakt.
13. De vader heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende geconcretiseerd wat naar zijn mening de aard en de ernst van het bestaande belangenconflict tussen de moeder en de minderjarigen betreft en wat concreet die belangenstrijd tussen hen inhoudt, anders dan dat hij heeft gesteld dat omgang tussen hem en de kinderen anders dan de moeder denkt en zegt- wél in het belang van de kinderen is. Met betrekking tot de aard en omvang van een eventuele belangenstrijd tussen de moeder en de minderjarigen heeft het hof laten meewegen dat er redelijk recente rechterlijke uitspraken zijn waarin in het kader van de omgang (hof Arnhem, 8 november 2011) is overwogen dat omgang met de vader, zelfs indien deze begeleid zou plaatsvinden, thans ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en in het kader van de ondertoezichtstelling (hof Leeuwarden, 20 februari 2012) er geen mogelijkheden meer zijn om (begeleide) omgang tussen de vader en de kinderen op gang te brengen. In het kader van deze beslissingen is onderzoek gedaan naar de belangen van de kinderen door de raad voor de kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg waarbij ook met de kinderen is gesproken, die op die manier in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening (omtrent de contacten met de vader) kenbaar te maken.
14. Het hof heeft ook overigens onvoldoende aanwijzingen dat voor wat betreft de omgang tussen de vader en de kinderen sprake is van tegenstrijdige belangen tussen moeder en de kinderen, terwijl evenmin is gebleken dat in het kader van de eerdere beslissingen (en de door de betrokkenen in de die procedure ingenomen standpunten) het belang van de kinderen 'klem' of 'verloren' is geraakt. Het hof heeft juist de indruk dat in het kader van deze eerdere beslissingen ten volle aandacht is geschonken aan de positieve en de mogelijk negatieve gevolgen voor de kinderen bij omgang met de vader. Op dit moment ziet het hof dan ook geen rol weggelegd voor een bijzondere curator ter behartiging van de belangen van de kinderen.
15. Naar het oordeel van het hof heeft de vader in deze niet aannemelijk gemaakt en is het hof ook anderszins niet gebleken dat benoeming van een bijzondere curator in het belang van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] noodzakelijk is. Het hof zal derhalve het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator afwijzen.
16. Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan het (formele) argument van de moeder dat er geen wijziging van omstandigheden is ten opzichte van de eerdere beschikking van 8 november 2011, waarbij het verzoek van de vader tot vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen zodat, naar de vrouw stelt, een inhoudelijke beoordeling van het huidige verzoek en dus ook de benoeming van een bijzondere curator niet aan de orde kan zijn.
De beslissing
Het gerechtshof:
wijst af het verzoek van de vader tot benoeming van een bijzondere curator.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes (voorzitter), J.G. Idsardi en J.P. Evenhuis, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 april 2013 in bijzijn van de griffier.